omslag boek
Sinds zijn podcasts waarin hij de hypothese van de "massavormingspsychose" met betrekking tot corona uiteenzette en de daaropvolgende aankondiging van de Engelse vertaling van het boek, verheugde ik mij zeer op het lezen van Mattias Desmets nieuwe boek: De Psychologie van Totalitarisme (PT). Desmet is praktiserend psychoanalyticus en professor in de klinische psychologie in België, en hij brengt een niveau van inzicht in zijn analyse dat bij veel andere commentatoren ernstig ontbreekt. Ik raad lezers ten zeerste aan het boek aan te schaffen. Het is een essentiële toevoeging aan de bibliotheek van ponerologie.

In deze en volgende bijdragen zal ik de belangrijkste punten van het boek samenvatten, ze vergelijken met de ideeën van Lobaczewski en reageren op de weinige punten waar ik het niet mee eens ben.

Het boek zelf bestaat uit drie gedeelten: "Wetenschap en Haar Psychologische Effecten," "Massavorming en Totalitarisme" en "Voorbij het Mechanistische Wereldbeeld." Zoals Desmet in de inleiding aangeeft:
...deel 1 en deel 3 van dit boek verwijzen slechts zijdelings naar het totalitarisme. Het is niet mijn bedoeling met dit boek de aandacht te richten op datgene wat gewoonlijk met totalitarisme wordt geassocieerd - concentratiekampen, indoctrinatie, propaganda - maar veeleer op de bredere, cultuurhistorische processen van waaruit totalitarisme voortkomt. Deze benadering stelt ons in staat ons te concentreren op wat het belangrijkst is: Totalitarisme komt voort uit ontwikkelingen en tendensen die zich voordoen in ons dagelijks leven. (PT, p. 8)
Ik dacht dat dit het geval zou zijn toen ik dit schreef in de Inleiding tot Politieke Ponerologie (PP):
Het werk van klinisch psycholoog Mattias Desmet over massavorming (met verwijzing naar Gusave le Bons The Crowd [1895]) is ook de moeite waard om te bekijken, omdat het betrekking heeft op de overgang van massahysterie naar totalitarisme, of pathocratie. (PP, p. l)
Een van de zwakke punten van Politieke Ponerologie, erkend door de auteur, is dat hij de lange processen die voorafgingen aan het ontstaan van de laatste grote totalitaire sprongen in het begin van de 20e eeuw niet heeft meegemaakt en dat hij ze moest reconstrueren met behulp van een historische benadering. Lobaczewski werd geboren in 1921, vier jaar na de Bolsjewistische Revolutie en slechts twaalf jaar voordat Hitler in Duitsland aan de macht kwam. Hij schreef:
Een juiste ponerologische lezing van de geschiedenis is een noodzakelijke voorwaarde voor het begrijpen van macrosociale ponerogene verschijnselen waarvan de duur de waarnemingsmogelijkheden van een enkele persoon te boven gaat of die zich eeuwen na elkaar voordoen. De auteur heeft deze methode gebruikt in het volgende hoofdstuk [Hoofdstuk V: Pathocratie, pp. 191-192], waarin hij de fase reconstrueert waarin karakteropathische factoren domineerden in de beginperiode van het ontstaan van de pathocratie, die hij zelf niet kon waarnemen. (PP, p. 176)
Hetzelfde kan gezegd worden van de periode die voorafgaat aan de pathocratie, waaraan hij Hoofdstuk III wijdt, "De Hysteroïdale Cyclus". Dit is waarom ik het boek van Desmet zo belangrijk vind: het vervolledigt het beeld van de ontwikkeling van de pathocratie in zijn vroegste stadia, geschreven door iemand met een gelijkaardig niveau van psychologisch inzicht en die het uit de eerste hand heeft meegemaakt. Desmet brengt dus een vergelijkbaar niveau van persoonlijke ervaring en klinisch inzicht in deze periode als dat wat Lobaczewski bracht in de volwassen, ontwikkelde vormen (b.v. de "dissimulatieve fase"), precies die periodes waar Desmet zich niet op richt.

Desmet stelt traditionele dictaturen, die berusten op "het scheppen van een klimaat van angst onder de bevolking" tegenover totalitarisme, dat zijn wortels heeft in massavorming en "totalitaire" gedragingen voortbrengt, zoals "een overdreven bereidheid van individuen om hun eigen persoonlijke belangen op te offeren uit solidariteit met het collectief (d.w.z. de massa), een diepe intolerantie voor dissidente stemmen en een uitgesproken vatbaarheid voor pseudo-wetenschappelijke indoctrinatie en propaganda" (PT, p. 2). Hij vervolgt:
Massavorming is in wezen een soort groepshypnose die het ethisch zelfbewustzijn van individuen vernietigt en hen berooft van hun vermogen om kritisch te denken. Dit proces is verraderlijk van aard; bevolkingen vallen er nietsvermoedend aan ten prooi. ... Wij associëren totalitarisme voornamelijk met werk-, concentratie- en vernietigingskampen, maar die vormen slechts het laatste, ontstellende stadium van een langdurig proces. (PT, p. 2)
Ik heb later nog meer zeggen over Lobaczewski's visie op deze verschijnselen, dus voor nu citeer ik wat hij te zeggen heeft over het ontstaan van een pathocratie uit een toestand van maatschappelijke hysterisering (die ik min of meer gelijk zou stellen met massavorming):
In zulke tijden begint het vermogen tot logisch en gedisciplineerd denken, uit noodzaak geboren in moeilijke tijden, te vervagen. Wanneer gemeenschappen het vermogen tot psychologische rede en morele kritiek verliezen, worden de processen van het voortbrengen van het kwaad op elke sociale schaal geïntensiveerd, zowel op individueel als op macrosociaal niveau, totdat zij aanleiding geven tot "slechte" tijden. (PP, p. 57)
...laten we hier proberen twee pathologische toestanden van samenlevingen te onderscheiden [d.w.z. maatschappelijke hysterisering en pathocratie]; hun essentie en inhoud lijken verschillend genoeg, maar ze kunnen opeenvolgend zodanig werken dat de eerste de deur opent naar de tweede. (PP, p. 169)
Als een bepaalde samenleving er niet in slaagt de staat van hysterisering te overwinnen onder haar etnologische en politieke omstandigheden, kan een immense bloedige tragedie het gevolg zijn. Een variant van zo'n tragedie kan de pathocratie zijn, hoewel haar verschijning ook door andere lange termijn oorzaken wordt bepaald. (PP, p. 172)
In overeenstemming met het werk van Iain McGilchrist (dat ik hier, op MindMatters en in de aantekeningen bij Ponerologie heb belicht), benadrukt Desmet de centrale rol van een bepaald soort wetenschap in het scheppen van "een fictieve nieuwe werkelijkheid" (p. 3), een werkelijkheid die tenminste gedeeltelijk het resultaat is van de vele opzettelijke en onopzettelijke fouten, vooringenomenheden, slordigheden en opzettelijke fraude in de wetenschappelijke onderzoeksliteratuur - fouten en tekortkomingen die al jaren bekend zijn, maar die nog steeds even wijdverbreid zijn. Verwijzend naar het werk van Hannah Arendt, ziet Desmet het "blinde geloof in een soort statistisch-numerieke 'wetenschappelijke fictie'" als het basisprincipe van het nieuwe totalitarisme.
Dit is het narratief van de mechanistische wetenschap, waarin de mens wordt gereduceerd tot een biologisch organisme. Een narratief dat voorbijgaat aan de psychologische, symbolische en ethische dimensies van de mens en daardoor een verwoestend effect heeft op het niveau van de menselijke relaties. (PT, p. 7)
Dat wil zeggen, het produceert de "geatomiseerde subjecten" van Arendt's analyse.
Totalitarisme is geen historisch toeval. Het is uiteindelijk het logische gevolg van het mechanistische denken en het misleidende geloof in de almacht van de menselijke rationaliteit. Als zodanig is totalitarisme het bepalende kenmerk van de traditie van de Verlichting. (PT, p. 7
In de bewoordingen van Lobaczewski: het emotioneel verarmde "schizoïde wereldbeeld" in het groot, en dat een vormende rol heeft gespeeld in alle moderne politieke systemen.

Elk van de eerste vijf hoofdstukken beschrijft een psychologisch effect, dat veroorzaakt wordt door het mechanistische "Grootse Narratief" en dat de weg bereidt voor het ontstaan van totalitarisme.

Hoofdstuk 1 richt zich op de moderne wetenschappelijke ideologie en hoe ruimdenkende Wetenschap (met een hoofdletter W, zoals beoefend door de werkelijke wetenschappelijke vernieuwers van weleer) is verworden tot fanatiek dogma en geloof. Dit levert wat Arendt beschouwt als het ideale subject van totalitarisme: iemand die feit en (wetenschappelijke) fictie niet van elkaar kan scheiden.

Lobaczewski schreef met betrekking tot het verval van het correcte denken dat voorafgaat aan periodes van massahysterie en deze bevordert:
Gedurende "goede" tijden wordt het zoeken naar waarheid ongemakkelijk omdat het onaangename feiten aan het licht brengt. [Zie Desmet's bespreking van waarheidsvinding op p. 13 van PT.] Het is beter om na te denken over gemakkelijkere en aangenamere dingen. Het onbewust elimineren van gegevens die ondoelmatig zijn of lijken, wordt geleidelijk een gewoonte, en wordt dan een gewoonte die door de maatschappij in het algemeen wordt aanvaard. Echter, elk denkproces gebaseerd op dergelijke beknotte informatie kan onmogelijk leiden tot correcte conclusies; het leidt voorts tot onbewuste vervanging van onaangename premissen door meer aangename, waardoor de grenzen van psychopathologie benaderd worden. ...

Wanneer een paar generaties van "goede-tijden" zorgeloosheid en toenemende hysterie resulteren in een maatschappelijk tekort aan psychologische vaardigheden en morele kritiek, maakt dit de weg vrij voor pathologische intriganten, betoveraars, nog primitievere bedriegers en hun georganiseerde systemen van sociale en morele vernietiging om op te treden en op te gaan in de processen van het ontstaan van het kwaad. ...

Die tijden, die velen zich later herinneren als de "goede oude tijd," vormen dus een vruchtbare bodem voor toekomstige tragedie vanwege de progressieve devolutie van morele -, intellectuele - en persoonlijkheidswaarden die aanleiding geeft tot Raspoetin-achtige tijdperken - tijden van bedrog, verbittering en wetteloosheid. (PP, blz. 57-58)
Hoofdstuk 2, over de praktische toepassingen van de wetenschap, belicht de ontkoppeling van de natuurlijke en sociale omgeving die zij bevordert, wat leidt tot een gevoel van zinloosheid en sociaal isolement. Rigide traditionele sociale structuren boden, ondanks hun gebreken, tenminste "een psychologische basis en referentiekader" (PT, p. 27). De anonimiteit van de nieuwe wijze van massaproductie verzwakte en verbrak bestaande sociale verbindingen, in de hand gewerkt door de "zichtbare, subtiele fysieke effecten" van directe menselijke interactie.
De opkomst van zinloze beroepen ["bullshit jobs"] laat ons zien dat het werkelijke probleem van de mensheid ligt in menselijke relaties, meer dan in de strijd tegen natuurkrachten of in de fysieke eisen van arbeid. Simpel gezegd: in een maatschappij waarin menselijke relaties bevredigend zijn, zal het leven draaglijk zijn, zelfs als er slechts over primitieve productiemiddelen wordt beschikt. Terwijl in een maatschappij waar de menselijke relaties verarmd en vergiftigd zijn, het leven moeilijk en ondraaglijk zal zijn, hoe "geavanceerd" die maatschappij ook mag zijn in termen van mechanisch-technologische ontwikkelingen. (PT, p. 31)
Lobaczewski schrijft: "ons bestaan is afhankelijk van noodzakelijke banden met hen die eerder leefden, met hen die nu onze families en samenleving vormen en met hen die in de toekomst zullen bestaan. Ons bestaan krijgt slechts betekenis als functie van maatschappelijke verbindingen; hedonistisch isolement doet ons onszelf verliezen" (PP, p. 38). En over de hysteroïdale fase die kan leiden tot het ontstaan van totalitarisme:
[Deze fase] wordt vertegenwoordigd door een periode van geestelijke crisis in een samenleving, die door de historiosofie wordt geassocieerd met de uitputting van de ideële, morele en religieuze waarden die tot dan toe de samenleving in kwestie voedden. Egoïsme onder individuen en sociale groepen neemt toe en de banden van morele plicht en sociale netwerken worden als losser ervaren. De geesten van de mensen worden zodanig beheerst door onbeduidende zaken, dat er geen ruimte meer is voor het denken over openbare aangelegenheden of voor een gevoel van betrokkenheid bij de toekomst. Een atrofie van de hiërarchie van waarden binnen de perceptie van de persoonlijke en sociale werkelijkheid is hiervan een indicatie ... (PP, p. 167-168).
Desmet schrijft over de centralisatie van economische en psychologische macht na industrialisatie en technologisering en hoe de belofte van de Verlichting voor meer persoonlijke macht en vrijheid slechts leidde tot grotere "(gevoelens van) afhankelijkheid en machteloosheid," een wantrouwen jegens de machthebbers en een gevoel niet langer verbonden te zijn met "de hele maatschappij, niet langer te behoren tot een betekenisvolle sociale groep":
De mens bevond zich in een staat van eenzaamheid, afgesneden van de natuur en een bestaan los van sociale structuren en verbanden, zich machteloos voelend door een diep gevoel van zinloosheid, levend onder wolken die zwanger zijn van een onvoorstelbaar, destructief potentieel, dit alles terwijl hij psychologisch en materieel afhankelijk is van de happy few, die hij niet vertrouwt en met wie hij zich niet kan identificeren. (PT, p. 35)
In Hoofdstuk 3 bespreekt Desmet de problemen met abstracties en modellen, die altijd iets weglaten omdat ze de werkelijkheid nooit volledig kunnen weergeven. Hetzelfde geldt voor de kunstmatige interacties die in de plaats zijn gekomen van de hierboven genoemde subtiele lichamelijke uitwisselingen. Wanneer menselijke interacties worden gedigitaliseerd, wordt er iets essentieels weggelaten. Toch zien velen dit als vooruitgang. De moderne utopische visie van de mechanistische ideologie is een dystopische nachtmerrie van het transhumanisme, een "internet van lichamen," een leven dat "binnenshuis wordt doorgebracht, aan een infuus" (PT, p. 45). Dit alles omdat we de fictie geloven "dat men in staat is de ongemakken van het bestaan weg te nemen zonder zichzelf ook maar ter discussie te hoeven stellen." Dit alles komt voort uit een totalitaire veronderstelling: het "naïeve geloof dat uit wetenschappelijke kennis een feilloos, humanoïde wezen en een utopische samenleving kunnen worden voortgebracht" (PT, p. 47). Hij citeert Arendt over dit waanidee: "Wetenschap [is] een afgod geworden die het kwaad van het bestaan op magische wijze zal genezen en de aard van de mens zal transformeren" (PT, p. 48).

Desmet schrijft dat het een misvatting is te denken dat dergelijke ideologieën (stalinisme, nazisme, transhumanisme) "het product zijn van gestoorde geesten." Maar dat hangt ervan af wat je als gestoord beschouwt. Ik zou willen beweren dat zulke ideologieën uiteindelijk het product zijn van een bepaald soort gestoordheid: een emotioneel onthechte, hyperrationele geest - de schizoïde (volgens Lobaczewski) of de schizo-autistische (volgens Sass en McGilchrist). (Wat niet wil zeggen dat alle mensen die in dergelijke ideologieën gaan geloven noodzakelijkerwijs gestoord zijn - zie Lobaczewski's bespreking van de mogelijke reacties op schizoïdale filosofie op PP, blz. 185-190.)

Hoofdstuk 4 behandelt het probleem van meting en de mythe van de technocratie - dat objectieve metingen en numerieke gegevens adequaat kunnen worden ontleed om de metriek te leveren die effectieve besluitvorming van de kant van zeer rationele technocraten mogelijk maakt. "Getallen hebben een uniek psychologisch effect. Ze creëren een bijna onweerstaanbare illusie van objectiviteit" (PT, p. 52). Zijn bespreking van dit fenomeen in de context van corona is uitstekend en benadrukt het "conversieve denken" (de term van Lobaczewski) dat de afgelopen twee jaar kenmerkte. Bijvoorbeeld:
En zo zien we dat een hele samenleving volledig kan negeren wat ongetwijfeld de meest fundamentele vraag in de geneeskunde is: Weten we zeker dat het middel niet erger is dan de kwaal? (PT, p. 59)
Lobaczewski noemt deze vernauwing van het aandachtsveld "het chronisch vermijden van de kern van de zaak," wat een veel voorkomend verschijnsel was in Europa tijdens de laatste piekperiode van hysterie voorafgaand aan WOI (PP, p. 63).

Onze fascinatie voor en ons vertrouwen in getallen kunnen ons ertoe brengen alles te geloven en overtuigd te raken van ons eigen gelijk. In de context van corona:
Een samenleving die verzadigd is van angst en onbehagen kiest uit de ontelbare getallen die getallen die haar angst bevestigen. De gekozen getallen versterken vervolgens de angst. ... als je ervan overtuigd bent dat je eigen subjectieve fictie de werkelijkheid is, zul je ook denken dat jouw werkelijkheid superieur is aan de fictie van anderen. Zo raken we ervan overtuigd dat onze fictie met alle mogelijke middelen aan de ander kan worden opgelegd. (PT, pp. 63-64)
Eveneens hoe een fanatiek ideologisch geloof kan ontstaan "dat misleiding en manipulatie rechtvaardigt en uiteindelijk alle ethische grenzen overschrijdt," zoals we overal om ons heen zien gebeuren.

Hoofdstuk 5, tenslotte, gaat over de vraag waarom we ons vastklampen aan de fictieve werkelijkheid van getallen en het vormt het meest psychoanalytische hoofdstuk tot nu toe, waarin de ontwikkelingsoorzaken van narcisme en wat Desmet regelmanie noemt, worden opgespoord. In een commentaar op de visie van de Verlichting om de mens te bevrijden "van zijn angst en onzekerheid en zijn morele geboden en verboden" (PT, p. 65), schrijft Desmet:
Op de een of andere manier sloeg dit proces echter om in de tegenovergestelde richting. De idealisering van het menselijk intellect leidde uiteindelijk tot een intensivering van de angst voor ziekte en lijden, terwijl de intermenselijke relaties gekenmerkt werden door onzekerheid en verwarring. De oude geboden en verboden werden uiteindelijk vervangen door een oerwoud van regels en voorschriften en een nieuwe, hyperstrenge moraal. (PT, p. 66)
We zijn tegelijk minder veerkrachtig, minder risicotolerant, meer geneigd tot narcisme en agressie. Waarom? Desmet volgt het proces gericht op de ontwikkeling, van ons eerste bewustzijn van onszelf als afzonderlijke objecten die bestaan in relatie tot en voor anderen (onze moeders), tot de onzekerheid en onvolledigheid die inherent zijn aan taal en dus onze eerste symbolische interacties als kinderen. We zien de eerste tekenen van agressie in onze pogingen om onze plaats als het enige object van de aandacht van onze moeder veilig te stellen, de eerste tekenen van de drang om onze rivalen te verbeteren, neer te halen en te vernietigen. En met de verwerving van taal, zien we de eerste wens om de regels te kennen, en uiteindelijk (en idealiter) de aanvaarding van onzekerheid (onze ouders zijn niet alwetend en niemand heeft alle antwoorden). (Ik zal uiteindelijk misschien een artikel wijden aan Desmets beschrijving van narcisme en de relatie met het lichaam, die m.i. weerklank vindt bij een bepaalde interpretatie van de apostel Paulus over "het vlees." Ook Dabrowski's "tweede en derde" factoren, zoals ze betrekking hebben op regels en een autonome, creatieve wending in zelfontplooiing).

Desmet merkt op dat we de laatste jaren "hebben gezien dat, naast een toename van angst en onzekerheid, ook narcisme toeneemt," evenals "ervaringen van eenzaamheid en innerlijke leegte en van het gevoel verteerd te worden door een uitputtende competitie met anderen" (PT, p. 73). De dood van spontaniteit in echte, intermenselijke interacties is verstikkend:
Het zijn juist die momenten ... die de sociale band van binnenuit voeden. Zonder die momenten verschrompelt het sociale weefsel en is het slechts een kwestie van tijd voordat de samenleving uiteenvalt in een losse verzameling van geatomiseerde individuen. (PT, p. 80)
Lobaczewski kwam tot soortgelijke observaties, wederom in verband met de hysterische staat:
Wanneer drie "ego's" regeren - egoïsme, egotisme en egocentrisme - verdwijnt het gevoel van sociale banden en verantwoordelijkheid, en versplintert de maatschappij in kwestie in groepen die elkaar steeds vijandiger gezind zijn. (PP, p. 171)
De hyperstrenge moraal die we vandaag zien, is voor Desmet "een verwoede poging om de golf van angst en onzekerheid in menselijke relaties in te dammen" (PT, p. 75). Als voorbeelden noemt hij de woke cultuur, BLM, de klimaatbeweging, de reactie op het coronavirus, waarvan de regels "buitensporig, inconsistent en contraproductief" zijn (PT, p. 77), niet de stabiele en categorische regels van traditionele systemen.

Het is een vicieuze cirkel van meer en meer regels om de destructieve emoties in toom te houden, die ons alleen maar ellendiger maken. Het zijn "misleidende oplossingen," uiteindelijk contraproductief - en zelfvernietigend. Maar dat betekent niet dat we niet zullen proberen - harder en harder - om nog meer regels te creëren om het laatste element van angstopwekkende onzekerheid uit te roeien.
Regelmanie, zoals die zich manifesteert in de overheidsbureaucratie, probeert sociale interacties rationeel en logisch te maken door ze te persen in voorgevormde sjablonen. ... We worden geconfronteerd met een mechanische Ander, die op geen enkele manier gevoelig is voor onze individualiteit als menselijke wezens. (PT, p. 81).
Lobaczewski voert deze tendens helemaal terug tot de Romeinse invloed op de westerse beschaving en hun reductie van de menselijke complexiteit ten behoeve van regulering en bestuur, waarbij ze "zaken van subtielere aard" verwierpen en zo het lot van de Romeinen grotendeels lieten bepalen "op basis van vooronderstellingen die weinig te maken hadden met hun feitelijke [individuele] psychologische eigenschappen" (PP, p. 10). Hij vervolgde:
Het Christendom erfde de Romeinse gewoonten van juridisch denken, met inbegrip van hun initiatieven om de menselijke persoonlijkheid te vereenvoudigen en hun onverschilligheid voor de menselijke natuur en haar verscheidenheid. ... Zo werd een beschaving geboren die belemmerd werd door een ernstige tekortkoming op een gebied dat zowel de creatieve rol kan spelen en speelt van het versterken van menselijke verbondenheid en begrip ... Deze beschaving ontwikkelde formuleringen op het gebied van het recht, of dat nu nationaal recht, burgerlijk recht, strafrecht of ten slotte canoniek recht was, die bedacht waren voor verzonnen en vereenvoudigde wezens - de filosofische "uit karton gesneden figuren" van de mensheid. (PP, p. 12-13)
Ter afsluiting van het hoofdstuk schrijft Desmet:
Hoe meer we proberen de angst en onzekerheid weg te nemen door rationaliteit en regels, hoe meer we op een mislukking stuiten. ... juist op dat punt wendt de mens zich tot het tegenovergestelde van wat hij in zijn vrijheidsdrang nastreefde: de absolute meester - de totalitaire leider - die beweert het laatste woord te hebben.

Dit werpt een ander licht op maatschappelijke fenomenen als #MeToo, Black Lives Matter, de klimaatbewegingen en de coronacrisis. Ze houden verband met reële problemen, maar die problemen zijn niet de werkelijke reden van het bestaan van deze fenomenen. Ze komen vooral voort uit de dringende behoefte onder de bevolking aan een autoritaire instelling, die richting geeft om de last van vrijheid en de daarmee gepaard gaande onzekerheid van hun schouders te nemen. (PT, p. 84)
En zo wordt de basis gelegd voor het middel waarmee de totalitaire staat tot stand komt: de massa's. Kijk uit naar deel 2: Ja, Virginia, Er Is een Massavorming.

Zie: https://ponerology.substack.com/p/the-psychology-of-totalitarianism