Tot in de jaren tachtig bleef de hypothese dat komeetinslagen de belangrijkste oorzaak zijn van massa-extincties controversieel. Ondanks een begrijpelijk[1] gebrek aan dateerbare inslagkraters, won het scenario dat massa-extincties door kometen worden veroorzaakt aan populariteit na de ontdekking van een zeer specifieke cyclus, die kenmerkend is voor de meeste massa-extincties op onze planeet. Maar voordat we ingaan op deze vraag en het groeiende bewijs voor komeetinslagen, nemen we eerst ons zonnestelsel eens onder de loep.

Het is algemeen bekend dat ons zonnestelsel van energie wordt voorzien door één enkele ster, de zon. Meer precies wordt aangenomen dat ons zonnestelsel uit één ster bestaat, omdat we elke ochtend maar één opkomende zon zien. Er zij echter op gewezen dat dit een nogal vreemde toestand is, aangezien de meeste van de door astronomen waargenomen sterren deel uitmaken van stelsels die uit meerdere sterren bestaan (meestal twee).

Volgens gegevens van NASA's Chandra X-ray ruimtetelescoop maakt meer dan 80% van alle sterren deel uit van binaire systemen of systemen die uit meer dan twee sterren bestaan[2]. Grazia en Milton, die meer dan 60 nabije stersystemen hebben bestudeerd, kwamen tot een soortgelijke conclusie:
61% van de 60 dichtstbijzijnde sterren bevinden zich in binaire of trinaire systemen[3].
Het binaire stermodel voor ons zonnestelsel is een verleidelijk idee, en niet alleen omdat het een verklaring zou kunnen bieden voor veel van de "anomalieën" die inherent zijn aan de hypothese van één ster. Het Binary Research Institute (BRI) stelt:
elliptische baanvergelijkingen blijken een betere voorspeller te zijn van precessiesnelheden dan de formule van Newcomb, met een veel grotere nauwkeurigheid tijdens de afgelopen honderd jaar. Bovendien blijkt een bewegend zonnestelselmodel een aantal problemen in verband met de theorie inzake de vorming van het zonnestelsel op te lossen, waaronder het gebrek aan impulsmoment van de zon. Om deze redenen heeft het BRI geconcludeerd dat onze zon hoogstwaarschijnlijk deel uitmaakt van een binair systeem met een lange rotatieperiode[4].
sirius
© NASASirius is een dubbelster. Sirius A heeft een hogere mate van helderheid.
Sirius B is zwakker en staat zó dicht bij Sirius A dat deze pas in 1862 werd waargenomen.
Bedenk dat de bovengenoemde binaire systemen bestaan uit sterren die voldoende helder zijn om door een telescoop te worden waargenomen. Dit betekent dat het percentage aan binaire systemen nog hoger kan liggen, aangezien sommige systemen 'donkere' sterren kunnen bevatten, zoals de zogenaamde 'bruine dwergen.'

Plasmakosmologen beschouwen binaire systemen als een rationele methode van aanpassing van afzonderlijke sterren aan hoge elektrische spanning, waarbij elke ster een splijtingsproces moet ondergaan (d.w.z. te splitsen in twee of meer delen).[5] Als een bol wordt gesplitst in twee bollen van gelijke grootte, blijft de totale massa gelijk (materie verdwijnt niet), maar het totale oppervlak neemt met 26% toe ten opzichte van het oorspronkelijke boloppervlak[6]. Dit proces vergroot het totale oppervlak dat aan elektrische spanning wordt blootgesteld en vermindert dus de stroomdichtheid (ampères per vierkante meter). Door de elektrische splitsing kunnen sterren de elektrische spanning waaraan zij worden blootgesteld, verminderen door deze over twee of meer sterren te verdelen.

Vanwege de lagere elektrische spanning waaraan de binaire ster na de splitsing wordt blootgesteld, zouden bruine dwergen (sterren die aan een zwak elektrisch veld blootstaan en bijgevolg minder helder zijn) in binaire systemen vrij algemeen moeten voorkomen:
Indien de twee sterren van het resulterende binaire systeem van verschillende grootte zijn, is het zeer waarschijnlijk dat de grotere ster een hogere stroomdichtheid heeft, hoewel niet zo hoog als de oorspronkelijke enkele ster. (Dit veronderstelt dat de totale lading en de totale excitatiestroom van de oorspronkelijke ster over de nieuw gevormde sterren wordt verdeeld in verhouding tot hun massa). In zo'n geval heeft de kleinere ster in het binaire systeem zo'n lage stroomdichtheid dat hij plotseling een "bruine dwerg" wordt, of zelfs de status van 'gasreuzenplaneet' kan krijgen.[7]
Het is duidelijk dat dubbelsterren een wijdverbreid verschijnsel zijn, waarschijnlijk zelfs veel meer dan in de wetenschappelijke literatuur wordt erkend. Dus vertegenwoordigt onze zon de zoveelste anomalie in ons afwijkende heelal, zoals de officiële wetenschap ons vertelt? Is de zon werkelijk een alleenstaande ster?

Een belangrijke aanwijzing ter ondersteuning van de hypothese dat onze zon een onderdeel kan zijn van een binair sterrensysteem verscheen in 1982[8] in Nature, toen paleontologen David Raup en Jack Sepkoski een cyclisch patroon van massa-extincties ontdekten in de paleontologische gegevens[9]. Deze studie toonde aan dat de aarde gedurende de afgelopen 250 miljoen jaar regelmatig massa-extincties heeft ondergaan, zoals de onderstaande grafiek laat zien.
raupp
© Sott.net adapted from Melottt & Bambach​Frequentie van massa-extincties: 27 miljoen jaar
Uit de bovenstaande grafiek blijkt dat van de 19 gebeurtenissen - omcirkelde punten - er 11 - groen omcirkelde punten - op de verticale lijnen liggen die het interval van 27 miljoen jaar aangeven.

Het bovenstaande wekt sterk de suggestie dat massa-extincties, althans de meeste ervan, worden veroorzaakt door een of ander cyclisch verschijnsel, maar het maakt niet duidelijk wat de aard van dit verschijnsel is.

Dit mysterie bleef onopgelost totdat Richard Muller, natuurkundige aan de Universiteit van Californië, Berkeley, in 1986 een andere belangrijke aanwijzing ontdekte, nadat hij iridiummonsters had verzameld die dateerden van de Krijt - Paleogeengrens, die het massale uitsterven van soorten 66 miljoen jaar geleden markeerde, wat overeenkomt met een cyclustijd van 27 miljoen jaar (3 cycli geleden).

Muller testte het iridiumgehalte op niet minder dan 66 verschillende plaatsen op aarde. Zoals uit de onderstaande kaart blijkt, leverde dit onverwachte resultaten op: op elk van die 66 locaties vond Muller abnormale concentraties iridium[10].

afbeelding39
© R. Muller​66 locaties met abnormaal hoge iridiumconcentraties die gemeten werden op de Krijt - Paleogeengrens.
De ontdekking van Muller werd bevestigd door verschillende onderzoekers, waaronder Frank T. Kyte en John T. Wasson, die iridiumniveaus hebben gemeten in 149 monsters van abyssale klei uit de Stille Oceaan, die de tijdspanne van 33 tot 67 miljoen jaar geleden omvatten. De resultaten toonden een duidelijke piek aan in het iridiumgehalte in de grenslaag tussen het Krijt en het Paleogeen (66 miljoen jaar geleden): 200 maal de achtergrondconcentratie[11].

Dus wat is er zo ongewoon aan iridium? Samen met goud, platina, osmium en rhenium is iridium een van de "edele elementen," die 10.000 keer vaker in meteorietpuin worden aangetroffen dan in de aardkorst[12]. Deze elementen komen echter niet alleen via meteorieten op aarde terecht; enorme straling van supernovasterren kan ook grote hoeveelheden van deze zware elementen, waaronder iridium, opleveren.

Hoewel abnormale iridiumconcentraties op de Eoceen - Oligoceengrens aangeven dat de massa-extinctie ongeveer 66 miljoen jaar geleden werd veroorzaakt door een kosmische gebeurtenis, blijft het dus de vraag of dit door een supernova-explosie of een meteorietbombardement veroorzaakt werd.

Luis Alvarez[13] was oorspronkelijk een van de voorstanders van de supernovatheorie. Hij gaf de volgende argumenten om dat te rechtvaardigen: Pu-244, een van de isotopen van plutonium, is noch in de aardkorst, noch in meteorieten aanwezig. Toch is het een van de zware elementen die door supernovae worden geproduceerd. Als supernova-explosies de oorzaak waren van de massa-extincties, dan zouden we dus abnormaal hoge Pu-244-niveaus moeten hebben aangetroffen in grenslaagmonsters uit dit geologische tijdperk, omdat Pu-244 de zeer lange halveringstijd heeft van 80 miljoen jaar. De analyse van Pu-244-niveaus in een kleimonster van de Eoceen-Oligoceengrens leidde tot de volgende conclusie:
Plutonium werd niet aangetroffen. De oorzaak van het uitsterven van de dinosauriërs was geen supernova-explosie. Deze resultaten werden later gepubliceerd in een wetenschappelijk rapport getiteld "Negatieve resultaten voor de supernova-hypothesen." In dat rapport beschreven zij [Alvarez et al.] hoe de verrichte metingen de afwezigheid van plutonium-244 aantoonden, en hoe dit resultaat de supernova-theorie uitsloot...[14]
Als het geen supernova was, dan was de enige mogelijke oorzaak van het uitsterven een bombardement van een asteroïde of een komeet (de termen kunnen door elkaar worden gebruikt[15]). Sindsdien hebben verschillende onderzoeksgroepen, waaronder de astronoom Dr. Daniel Whitmire van de Universiteit van Louisiana en een team van wetenschappers onder leiding van Melott en Bambach[16], papers gepubliceerd die bevestigen dat een meteorietenbombardement inderdaad een massa-extinctie op aarde heeft veroorzaakt.

Toen eenmaal was vastgesteld dat ruimterotsen de oorzaak waren van de meeste cyclische massa-extincties, rees een andere vraag: wat is de belangrijkste drijvende kracht achter periodieke bombardementen? De idee dat een enkele asteroïde of een zwerm asteroïden een stabiele baan met een omlooptijd van 27 miljoen jaar zou kunnen volgen, is hoogst onwaarschijnlijk.

Kleine hemellichamen kunnen niet gedurende honderden miljoenen jaren in stabiele en zeer lange banen blijven. Wetenschappers hebben zich de afgelopen jaren herhaaldelijk gerealiseerd dat kometen, wanneer zij in de buurt komen van massieve hemellichamen zoals Saturnus, Jupiter of de zon, vernietigd worden, uiteenbarsten, dramatisch verzwakken, worden 'opgezogen' (daar komt de benaming 'zonneduikende kometen' vandaan), of de impact verandert hun baan, waardoor zij letterlijk uit het binnenste zonnestelsel worden geslingerd. Het is dus zeer onwaarschijnlijk dat een zwerm asteroïden alleen het zonnestelsel zou kunnen doorkruisen, en daarbij gedurende de hele reis in een stabiele baan zou blijven, om vervolgens bij de volgende omwenteling weer terug te keren naar het binnenste zonnestelsel en zo meer dan 500 miljoen jaar door te gaan, zoals Raup en Sepkoski in hun onderzoek suggereren[17].

Een dergelijke lange baan impliceert tevens dat de hypothetische asteroïde(n) verscheidene lichtjaren[18] buiten het zonnestelsel zouden moeten reizen en blootgesteld zouden worden aan de vernietigende zwaartekracht van andere nabije sterren.

Hermitage Museum
© Hermitage MuseumAlfred Rethel, Nemesis​
Als asteroïden zelf niet zo'n stabiele baan met een periode van 27 miljoen jaar kunnen volgen, dan moet er duidelijk iets anders in deze baan bewegen; iets dat groot genoeg is om een stabiele baan te volgen en periodiek meer en meer kometen naar ons zonnestelsel kan sturen. Met deze overwegingen in gedachten stelde Richard Muller de idee voor van een metgezel van de zon - een tweelingzon - die in deze baan beweegt. Elke 27 miljoen jaar, wanneer zij ons zonnestelsel nadert, oefent deze metgezel een zwaartekrachtsinvloed uit op asteroïden en kometen in de buurt van haar baan, waarbij zij ze langs haar baan duwt en meetrekt. Muller gaf deze hypothetische metgezel van de zon een naam: Nemesis[19], naar de Griekse godin die genadeloos de superrijke, trotse en machtige mensen vervolgde.

Na Mullers baanbrekende werk, gingen verschillende onderzoeksgroepen, waaronder de astronoom Frank Low[20] en Thomas Chester[21], op zoek naar Nemesis. Hun zoektocht nam enkele jaren in beslag maar leverde niets op, dus waarnemers hebben haar nog niet gevonden. Zoals eerder is opgemerkt, zijn sommige sterren echter helemaal niet helder, zoals in het geval van bruine dwergen (Nemesis behoort volgens Daniel Whitmire[22] tot deze categorie), en, in mindere mate, uitgedoofde rode dwergen, waar de voorkeur van Muller naar uitgaat[23].

Als de metgezel van de zon inderdaad een bruine dwerg is, en als zij om de ecliptica draait, moeten we zoeken naar een donker onzichtbaar object dat omringd wordt door miljoenen helder schijnende sterren - nog moeilijker dan het zoeken naar een naald in een hooiberg. Het is een vrij treffende vergelijking, want we beschikken nog niet over de technologie waarmee we met succes en systematisch donkere hemellichamen zoals bruine dwergen kunnen opsporen. Zoals Whitmire uitlegt:
Momenteel doorzoek ik de half miljard puntbronnen in de 2MASS-databank naar aanwijzingen voor dit object. Dit onderzoek bestrijkt 99% van de hemel bij nabij-infrarode golflengten van 1 - 2 micron. De optimale golflengte voor onze zoektocht is 5 micron, maar een dergelijk overzicht van de hemel bestaat nog niet[24].
Als Nemesis bestaat, pleit het feit dat zij ondanks jarenlang onderzoek nog niet is ontdekt, er sterk voor dat het om een donkere ster gaat.

Artistieke voorstelling van een bruine dwerg.
© Wikimedia Commons​Artistieke voorstelling van een bruine dwerg
Terzijde: volgens de officiële wetenschap zijn bruine dwergen kleine sterren die op het punt staan te sterven. In de standaard kosmologie vervagen hun "interne Fermi-reacties" bij gebrek aan brandstof (waterstof), waardoor ze steeds zwakker worden. Dit model heeft echter verschillende nadelen. Om te beginnen zenden bruine dwergen röntgenstralen uit:
De zich in de ruimte bevindende röntgentelescoop Chandra heeft onlangs een bruine dwerg (spectraalklasse M9) ontdekt die een röntgenflits uitzendt. Dit vormt een extra probleem voor de voorstanders van het stellaire fusiemodel. Zo'n koude ster zou geen röntgenflitsen moeten kunnen produceren. Hoe 'instorting van de zwaartekracht' röntgenstraling kan produceren, blijft onopgehelderd.

"We waren geschokt," zegt dr. Robert Rutledge van het California Institute of Technology in Pasadena, hoofdauteur van een wetenschappelijk artikel over de ontdekking dat 20 juli werd gepubliceerd in Astrophysical Journal Letters. "We hadden niet verwacht flitsen te zien van een object met zo'n kleine massa. Echt een geval van een 'brullende muis.'"[25]
Volgens standaard astronomische modellen worden bruine dwergen 'verondersteld' te koud en te klein te zijn om fusiereacties in hun kern in stand te houden. De minimumtemperatuur 'moet' drie miljoen graden Kelvin zijn en de massa moet minstens zeven procent van de massa van de zon zijn. Sommige 'bruine dwergen' voldoen echter niet aan die eisen. Ze kunnen geen kernfusie op gang brengen, maar zenden wel röntgenstraling uit[26].

Maar voor het elektrische model van het heelal is een bruine dwerg geen anomalie. Het is gewoon een ster die niet schittert omdat het lokale elektrische veld te zwak is. Vanuit dit oogpunt is het niet de grootte (en dus het beperkte zwaartekrachtsveld) die een ster donker maakt, maar de elektrische spanning. Als de elektrische spanning te laag is, schittert de ster (ongeacht zijn grootte) niet. De door de officiële wetenschap vastgestelde grootte en temperatuur kunnen dus niet dienen als criteria om sterren als bruine dwergen te classificeren.

Laten we nu terugkeren naar het hoofdonderwerp van dit hoofdstuk, de massa-extinctiecyclus met een periodiciteit van 27 miljoen jaar en het komeetachtige karakter ervan.

In 1982[27] ontdekten Raup en Sepkoski dat de meeste massa-extincties samenvallen met een cyclus van 27 miljoen jaar. In 1980[28], bewees Alvarez dat de Krijt - Paleogeen-extinctie, die 66 miljoen jaar geleden (3 cycli) de dinosauriërs uitroeide, werd veroorzaakt door een komeetbombardement. De combinatie van deze twee feiten wijst er sterk op dat de cyclus van 27 miljoen jaar ten minste gedeeltelijk door kometen werd veroorzaakt. Maar dat is niet alles.

In 2017, bijna 40 jaar na de ontdekkingen van Alvarez, Raup en Sepkoski, ontdekte geoloog aan de New York University en NASA-adviseur Michael Rampino[29], dat vier van de zes grootste bekende inslagkraters die in de afgelopen 250 miljoen jaar zijn gevormd, correleren met drie erkende massa-extincties die samenvallen met de cyclus van 27 miljoen jaar:

- De vorming van de Chesapeake- en de Popigai-inslagkraters rond 34 miljoen jaar geleden valt samen met de Laat - Eoceen-extinctie (2 cycli geleden), zoals wordt bevestigd door de afwijkende iridiumniveaus die onafhankelijk van elkaar werden vastgesteld door Kite[30] en Alvarez[31].
- De vorming van de Chicxulub-inslagkrater ongeveer 66 miljoen jaar geleden (3 cycli geleden) valt samen met de Krijt - Paleogeen-extinctie.
- De vorming van de Morokweng/Mjolnir-inslagkrater rond 145 miljoen jaar geleden (6 cycli geleden) valt in de tijd samen met de Jura - Krijt-extinctie.
Rampino
© RampinoCorrelatie tussen de 6 grootste bekende inslagkraters en de vijf erkende uitstervingen
Merk ook op dat, zoals de grafiek hierboven laat zien:

- De Laat - Perm-extinctie rond 252 miljoen jaar geleden (10 cycli geleden) valt samen met een duidelijke toename van het tempo waarin inslagkraters worden gevormd, hoewel er nog geen grote inslagkrater uit die tijd is ontdekt.

- Voor de Trias - Jura-extinctie rond 201 miljoen jaar geleden (8 cycli geleden) werden bij stratigrafische analyse aanwijzingen gevonden voor komeetinslagen:
Diagnostische bewijzen van bolide-inslag in de stratigrafische gegevens omvatten polymorfe hogedrukmineralen (10 - 45 GPa) zoals stishoviet en coesiet, en microscopische kenmerken van inslagvervorming in kwarts, veldspaat en zirkonen[32].
Bovendien liggen drie kraters die verband houden met het tijdstip van dit uitsterven (Manicouagan, Rochechouart en Saint Martin) op één lijn[33] langs 22,8° Noorderbreedte, wat sterk wijst op een keten van kraters die gevormd werden door verschillende opeenvolgende inslagen, vergelijkbaar met de inslag van de komeet Shoemaker-Levy op Jupiter.

In dit stadium is de correlatie tussen de 27 miljoen jaar lange cyclus, komeetbombardementen en massa-extinctie zeer sterk.

We zagen in het vorige hoofdstuk dat gebeurtenissen zoals massavulkanisme, ijstijden of grootschalige seismische activiteit werden voorgesteld als de oorzaak van verschillende massa-extincties. Wij stelden dat deze gebeurtenissen weliswaar bijdragen tot massa-extinctie, maar de gevolgen zijn van komeetbombardementen, die dus de belangrijkste oorzaak vormen van uitstervingen.

Deze hypothese werd in 2021 aanzienlijk versterkt toen Rampino[34] aantoonde dat gedurende de laatste 260 miljoen jaar 89 grote geologische gebeurtenissen, waaronder komeetbombardementen, massavulkanisme, anoxie, verandering van het zeeniveau en massale aardbevingen, samenvielen met een cyclus van 27 miljoen jaar, zoals weergegeven in onderstaand diagram: de linkergrafiek toont het tijdstip van de grote geologische gebeurtenissen (afgevlakt) en de rechtergrafiek toont de cyclus (27,5 miljoen jaar) van deze grootschalige geologische gebeurtenissen zoals weergegeven door de zwarte pijl:

Tijdstip (links) en cycliciteit (rechts) van de 89 grootschalige geologische gebeurtenissen gedurende de afgelopen 260 miljoen jaar
© Rampino​Tijdmeting (links) en cycliciteit (rechts) van de 89 grote geologische gebeurtenissen gedurende de afgelopen 260 miljoen jaar
Op dit moment moeten de massa-extincties die buiten de cyclus van 27 miljoen jaar vallen nog worden bestudeerd. Sommige daarvan vertonen ook karakteristieke kenmerken van komeetinslagen: inslagkraters en/of iridium en/of tektieten:

- De Midden - Ordovicische-extinctie, ook wel bekend als de Ordovicische-meteorietgebeurtenis, vond ongeveer 467 miljoen jaar geleden plaats. Dit uitsterven werd gekenmerkt door een spectaculaire toename van de frequentie van chondrietmeteorieten[35] die op aarde neerstortten, de vorming van de Charlevoix-krater[36] en een piek in het iridiumgehalte[37].

- De Kellwasser-gebeurtenis (ca. 372 Ma), gerelateerd aan het Laat - Devoonse-extinctie, valt samen met de vorming van de Siljan-[38] en Alamo-kraters[39], met iridiumconcentraties van 20 maal het gemiddelde[40] en een piek in microtektietgehaltes[41].

- De Hangenberg-gebeurtenis (ongeveer 358 miljoen jaar geleden), die verwijst naar de Laat - Devoonse-extinctie, valt samen met de vorming van de Woodleigh-krater[42]

- De Carboon - Perm-extinctie rond 307 miljoen jaar geleden, ook wel bekend als de instorting van het Carboon-regenwoud, valt qua timing samen met de Iridium-anomalie[43].

Het bovenstaande wijst er sterk op dat massa-extincties, zowel binnen als buiten de cyclus van 27 miljoen jaar, voor het overgrote deel werden veroorzaakt door komeetinslagen. Wat zou er met dit aandeel gebeuren als het onderzoek op dit gebied voldoende gefinancierd zou worden?

[1]Het zoeken naar inslagkraters op aarde is niet eenvoudig, omdat wind, regen, aardbevingen, veranderingen in de zeespiegel, vegetatiegroei en verstedelijking deze geologische kenmerken vaak uitwissen. Bovendien lijkt het zoeken naar inslagkraters geen prioriteit te zijn voor de moderne wetenschap, misschien vanwege de sterke ideologische weerstand - uniformitarianisme - tegen de idee van komeetinslagen en hun overduidelijke catastrofale gevolgen. Desalniettemin geven ten minste drie databanken, EDEIS , Somerikko en EID, een lijst van enkele van de op aarde gevonden inslagkraters. Vanaf 2019 zijn er ongeveer 200 bevestigde inslagkraters en 700 waarschijnlijke/mogelijke, ondanks de chronische onderfinanciering van dit onderzoeksgebied.
[2] Cruttenden, W. (2005) "Lost Star", St. Lynn's Press p.111 ‎
[3] De Grazia, A. & Milton, E.R. (2018), ''Solaria Binaria'', Metron Publications p.17
[4] Binary Research Institute Editors (2011) "Introduction to Binary Companion Theory", Binary Research Institute.
[5] Scott, D. (2006) "The Electric Sky", ‎Mikamar Publishing p. 157-159
[6] Scott, D. (2013) "Electric cosmology - Stellar Evolution", Electric Cosmos.org
[7] Scott, (2006) p.158
[8] Raup, D. & Sepkoski, J. (1982), "Mass extinctions in the marine fossil record", Science, 215- 4539, pp. 1501-1503
[9] Volgens berekeningen van Raup & Sepkoski is de kans dat een 27-miljoen jaar lange massa-extinctiecyclus het gevolg is van toeval minder dan 1%.
[10] Muller, R. (1990) "Nemesis : The Death Star", Arrow p.74-77
[11] Kyte FT, Wasson JT. (1986) "Accretion rate of extraterrestrial matter: iridium deposited 33 to 67 million years ago". Science 232(4755):1225-9
[12] Muller, 1990 p.44
[13] Luis Alvarez was destijds de directeur van de onderzoekslaboratoria van Princeton, waar Muller zijn onderzoek naar Nemesis uitvoerde.
[14] Ibid., p.59
[15] Lescaudron, 2014. Chapter 18
[16] Melott A. & Bambach R., (2010) "Nemesis Reconsidered", Monthly Notices of the Royal Astronomical Society Letters 407, issue 1, pp L99 - L102
[17] Raup, D. & Sepkoski, J. (1982), "Mass extinctions in the marine fossil record", Science, 215-4539, pp. 1501-1503
[18] Een asteroïde met een verwaarloosbare massa (enkele tonnen) ten opzichte van de zon zou een aphelium hebben van ruwweg 200.000 AE, ofwel 3,16 lichtjaren. Een dergelijk aphelium zou de asteroïde blootstellen aan de zwaartekracht van nabije sterren zoals Proxima Centauri (4,24 lichtjaren van de zon) of de dubbelsterren Alpha Centauri A en B (4,35 lichtjaren van de zon), terwijl de zwaartekracht van de zon vrijwel nihil zou zijn.
[19] Muller, 1990, p.114
[20] (1933-2009) Astronoom die werkzaam was voor de Universiteit van Arizona
Jeff Harrison, (2009) "Astronomer Frank J. Low, 1933-2009" University of Arizona
[21] Thomas Jay Chester worked for NASA's Jet Propulsion Laboratory (JPL)
Thomas Chester (2004) "Thomas Jay Chester's Website"
[22] D. Whitmire et al. (1984). 'Are periodic mass extinctions driven by a distant solar companion?', Nature 308, 713 - 715
[23] Muller, 1990 p.109
[24] Bruce A. (2009) "Science or Superstition", ‎Disinformation Books p.67
[25] Scott , 2006, p. 127
[26] Ibid, p. 127-129
[27] David M. Raup, J. John Sepkoski Jr. (1982). "Mass Extinctions in the Marine Fossil Record". Science: 1501-1503
[28] Alvarez, L.W et al. (1980). "Extraterrestrial cause for the Cretaceous - Tertiary extinction". Science. 208 (4448):
[29] Rampino, Michael R.& Caldeira, Ken. (2017). "Correlation of the largest craters, stratigraphic impact signatures, and extinction events over the past 250 Myr". Geoscience Frontiers, 8- 6, Pages 1241-1245,
[30] Kyte FT, Wasson JT. (1986) "Accretion rate of extraterrestrial matter: iridium deposited 33 to 67 million years ago". Science 232(4755):1225-9
[31] Alvarez, W. et al. (1982) "Iridium anomaly approximately synchronous with terminal Eocene extinctions" Science, v. 216, p. 886-888.
[32] Tanner, Lawrence et al. (2004). "Assessing the record and causes of Late Triassic extinction". Earth-Science Reviews. 65. 103-139. 10.1016
[33] Spray, J.G et al. (1998). "Evidence for a Late Triassic multiple impact event on Earth". Nature 392,171 - 173
[34] Michael R. Rampino et al. (2021). "A pulse of the Earth: A 27.5-Myr underlying cycle in coordinated geological events over the last 260 Myr". Geoscience Frontiers
[35] Korochantseva, Ekaterina et al. (2007). "L-chondrite asteroid breakup tied to Ordovician meteorite shower by multiple isochron 40 Ar- 39 Ar dating". Meteoritics & Planetary Science. 42 (1): 113 - 130.
[36] Schmieder, M. et al. (2019). "In situ U - Pb analysis of shocked zircon from the Charlevoix impact structure, Québec, Canada". Meteoritics & Planetary Science. 54(8) pp. 1808-1827.
[37] Richard Grieve (1997) "Extraterrestrial impact events: the record in the rocks and the stratigraphic column" Palaeogeography, Palaeoclimatology, Palaeoecology
[38] Victor Clube, Bill Napier (1982) "The Cosmic Serpent: A Catastrophist View of Earth History" Universe Books p.121
[39] Sandberg, Charles et al. (2002). "Late Devonian sea-level changes, catastrophic events, and mass extinctions". Geological Soc Am. 356. 473 - 87
[40] Playford PE, et al. (1984) "Iridium anomaly in the upper devonian of the canning basin, Western australia". Science. 226(4673):437-9
[41] Sandberg, 2002.
[42] Reimold, W.U. et al. (2003), "Woodleigh impact structure, Australia: Shock petrography and geochemical studies". Meteoritics & Planetary Science, 38: 1109-1130.
[43] Mizukami, Takuya et al. (2014). "A spike of woody plant biomarkers in the deep-sea iridium layer at the Cretaceous/Paleogene boundary". Palaeogeography, Palaeoclimatology, Palaeoecology. 412. 241 - 248.