De levensexplosie die volgde op de Krijt - Paleogeengrens is de meest recente en best gedocumenteerde. De Cambrische explosie is de meest spectaculaire. Maar beide staan niet op zichzelf. Vrijwel alle massa-extincties werden gevolgd door levensexplosies die werden gekenmerkt door het ontstaan van nieuwe en complexere levensvormen met fysiologische kenmerken die nooit eerder waren waargenomen.

- De midden - Ordovicische-extinctie, ook wel bekend als de Ordovicische-Meteoor-Gebeurtenis, vond plaats rond 467 miljoen jaar geleden. Deze werd gevolgd door de Ordovicische radiatie, die zo'n 40 miljoen jaar geleden na de in het vorige hoofdstuk beschreven Cambrische explosie plaatsvond[1]. Terwijl uit de Cambrische explosie de meeste moderne fyla ontstonden, vulde de Ordovicische radiatie deze fyla met talrijke nieuwe klassen en taxa[2] van een lager niveau. Dit veroorzaakte een explosie van diversiteit met een verdrievoudiging van het totale aantal mariene families en een verdubbeling van het aantal mariene orders[3].

Daarnaast lieten deze nieuwe levensvormen een duidelijke toename in complexiteit zien[4], vooral bij brachiopoden, gastropoden en tweekleppigen[5]. De complexiteit van de organisatie tussen soorten nam eveneens sterk toe met het ontstaan van het koraalrif-ecosysteem[6].

- De Ordovicium - Siluur-extinctie van circa 450 - 440 miljoen jaar geleden werd gevolgd door de opkomst van watervoerende cellen en tracheofyten[7], die ook wel vaatplanten worden genoemd. De nasleep van de Ordovicium - Siluur-extinctie markeert ook de komst van het oudste landdier, een miljoenpoot met de naam Pneumodesmus[8], naast de eerste landplant, die bekend staat onder de naam Eohostimella heathana[9]. Tot dan toe waren fauna en flora uitsluitend aquatisch. Kort na de massa-extinctie verschenen de gnathostoma[10], een subfylum, dat alle gewervelde kaakdieren bevat en bestaat uit zo'n 60.000 soorten die 99% van alle levende gewervelde dieren vertegenwoordigen[11].

De eind-Siluur-extinctie, zo'n 430 miljoen jaar geleden, werd gevolgd door de Devonische explosie, die een spectaculaire ontwikkeling van de flora inluidde met het verschijnen van bladeren[12], wortels[13] en meristemen[14] (een soort weefsel dat bestaat uit ongedifferentieerde cellen die in staat zijn tot celdeling). Het markeert ook het verschijnen van longen - niet te onderscheiden van moderne longen[15] - en benen[16] samen met het ontstaan van de eerste (vleugelloze) insecten op het land[17] en de eerste amfibieën[18]. De nasleep van deze massa-extinctie kenmerkte ook het ontstaan van botten en de eerste beenvissen, waaronder de eerste fossiele haai [19] (doliodus) en de eerste leden van de osteichthyes, een grote taxonomische groep vissen met rond de 28.000 soorten[20].

- De laat-Devonische-extinctie van circa 375 - 360 miljoen jaar geleden, bracht kort na de extinctie belangrijke ontwikkelingen bij planten met zich mee, met de verschijning van Archaeopteris, die een secundair vaatweefsel ontwikkelde dat hout produceerde[21], terwijl Elkinsia, een vroege zaadvaren (geen echte varen), zaden had ontwikkeld[22]. De laat-Devonische-extinctie werd ook gevolgd door het ontstaan van de eerste viervoeters[23].

Rond de tijd van dit uitsterven verschenen twee soorten die tot geen enkele fyla behoren, daarom hebben deze twee soorten geen geïdentificeerde ascendenten, zelfs geen verre:

- Een klein dier met de naam Gluteus minimus, in de volksmond bekend als paardenkraag[24].
- Libodiscus ascites, een organisme dat tot geen enkel phylum behoort omdat zijn morfologie zo uniek is:

[Libodiscus ascites] bestaat uit een flesvormig lichaam met een flens van platen of afgeplatte tentakels. Aan één uiteinde sluit een paar armvormige uitstulpingen aan op een schijf met concentrische markeringen. De flesvorm heeft overdwarse structuren met een opvallend reliëf[25].
Reconstructie van Libodiscus ascites​
© Lauret Savoy​Reconstructie van Libodiscus ascites

- De Carboon - Perm-extinctie
van zo'n 305 miljoen jaar gelden, resulteerde in de verschijning van een gehele dierenklasse, de conodonten. Dit waren palingachtige wezens waarvan de tanden voor het eerst in de fossiele resten werden ontdekt[26]. Rond deze uitsterving verschenen ook de naaldbomen. Coniferen behoren tot een grote groep planten, bestaande uit 8 families, 68 geslachten en meer dan 600 soorten[27].

Deze tijd markeert ook het verschijnen van het Tullimonstrum die in het Engels ook wel het Tully Monster wordt genoemd. Het bijzondere[28] van deze levensvorm is dat het tot geen enkel fylum behoort[29]. Het vertoont enige overeenkomsten met weekdieren, geleedpotigen, conodonten en gewervelden, maar het is te verschillend om deel uit te maken van een van deze categorieën[30].

- De late Midden - Perm-extinctie van circa 270 miljoen jaar geleden, betekende de opkomst van een belangrijke groep dieren, de therapsida, die een lichaamsbouw hadden vergelijkbaar met die van zoogdieren[31], evenals enkele eigenschappen zoals een vacht[32], wat wijst op endothermie[33] (behoud van lichaamswarmte bij een gunstige temperatuur).

De late Midden - Perm-extinctie kenmerkte tevens het verschijnen van de octopus, een taxonomische orde met zo'n 300 soorten[34]. Octopussen verschillen totaal van vroegere weekdieren en zijn complexer van structuur: hun hersenen bestaan uit een half miljard neuronen, zes keer meer dan het muizenbrein[35], ze hebben een complex camouflage-mechanisme[36] en meer genen dan de mens[37]. In feite zijn octopussen zo verschillend van andere weekdieren dat ze geen geïdentificeerde voorouders hebben[38].

- De Perm - Trias-extinctie van rond de 252 miljoen jaar geleden werd gevolgd door de Mesozoïsche herstructurering van mariene ecosystemen. Het markeerde de opkomst van talrijke nieuwe roofdieren, met name soorten die schelpen konden verbrijzelen[39] en nieuwe taxonomische groepen zeeslakken zoals neritaceeën, mesogastropoden en neogastropoden, die schelpen ontwikkelden met uitwendige sculpturen en asymmetrische vormen om zich tegen deze nieuwe vorm van predatie te verdedigen[40].

Ook werd de Perm - Trias-extinctie in korte tijd gevolgd door de verschijning van de vroegste kikker: Triadobatrachus massinoti[41].

Het vroegste teleostei-fossiel dateert uit het vroege Trias[42]. Teleostei (beenvissen) vormen een brede en succesvolle onderklasse van vissen, die talrijke innovaties vertoont zoals een vooruitstekende bek, langwerpige wervelbogen en ongepaarde basibranchiale tandplaten[43]. Met meer dan 23.500 soorten omvat de subklasse van de teleostei 95%[44] van alle bestaande vissoorten.

Rond de tijd van de introductie van de eerste teleostei-vissen, verscheen ook het eerste vliegende gewervelde dier, de pterosaurus[45], waarvan de innovatieve kenmerken zelfs naar hedendaagse maatstaven verbazingwekkend zijn:
"Pterosauriërs waren gewoon de meest verbazingwekkende wezens die ooit door de lucht vlogen," zegt Padian. - "Zij waren de eerste gewervelde dieren die leerden vliegen. Dat deden ze lang voor vogels en vleermuizen. En qua grootte hebben ze de grenzen van het mogelijke voor een vliegend dier verlegd."[46]
Naast de hierboven beschreven opkomst van nieuwe en complexere levensvormen, werden de gevolgen van de Perm - Trias-extinctie gekenmerkt door een algemene toename van de complexiteit van levensvormen en ecosystemen:
Waarschijnlijkheidsanalyses van 1176 fossiele verzamelingen van mariene organismen uit het Phanerozoïcum (d.w.z. Cambrium tot recent) wijzen op een verschuiving in de typische verdeling van de relatieve overvloed na het Paleozoïcum. De ecologische theorie die met deze overvloedsverdelingen samenhangt, impliceert dat complexe ecosystemen veel vaker voorkomen onder MesoCenozoïsche verzamelingen dan onder de Paleozoïsche verzamelingen die eraan voorafgingen. Deze overgang valt niet samen met een grote verandering in de manier waarop fossielen worden bewaard of verzameld, maar met een overgang van gemeenschappen die worden gedomineerd door sessiele, sediment-voedende epifaunale organismen naar gemeenschappen met een grotere diversiteit aan bewegende en infaunale taxa. Dit suggereert dat de eind-Perm-extinctie de heersende mariene ecosysteemstructuur voorgoed veranderde en resulteerde in hoge niveaus van ecologische complexiteit en alfa-diversiteit in het MesoCenozoïcum[47].
- De Trias - Jura-extinctie, die circa 201 miljoen jaar geleden plaatsvond, leidde tot het verdwijnen van 70% van alle soorten. Er was geen herstelperiode en een levensexplosie vond direct na de massa-extinctie plaats:

De eind-Trias-massa-extinctie is een van de belangrijkste tijdens het Phanerozoïcum voor zowel mariene als terrestrische groepen, maar het herstel is slecht gedocumenteerd. Bivalven, ammonieten, brachiopoden, crinoïden, foraminifera en ostracoda in Europa laten geen overlevingsinterval zien, maar slechts een gestage diversificatie gedurende enkele miljoenen jaren[48].

De eerste gepantserde dinosauriërs[49] verschenen vlak na de Trias - Jura-extinctie. De nasleep van deze uitsterving markeerde ook de plotselinge en spectaculaire transformatie van krokodilachtigen[50]:
De TJ [Trias-Jura]-extinctie werd gevolgd door een geologisch snelle adaptieve radiatie van krokodilachtigen. Deze radiatie markeert het begin van de spectaculaire evolutionaire geschiedenis van krokodilachtigen in post-Trias Mesozoïsche ecosystemen, waarin de clade een verbazingwekkende reeks lichaamsgroottes, habitats en niches ontwikkelde [51].
- De Jura - Krijt-extinctie van circa 145 miljoen jaar geleden, werd gevolgd door de verschijning van de angiospermen[52] (bloeiende planten). Deze plotselinge verschijning was zo problematisch voor de theorie van de geleidelijke evolutie dat Charles Darwin het als een "afschuwelijk mysterie" bestempelde[53]. Kort na deze uitsterving verscheen ook de graminaea-familie[54] met onder andere rijst, maïs, tarwe, bamboe en grassen.

- De eind-Eocene extinctie[55], zo'n 34 miljoen jaar geleden, werd in snel tempo gevolgd door het ontstaan van de C4-koolstoffixatieroute bij planten, die een hogere temperatuurtolerantie en een efficiënter water-[56] en stikstofgebruik mogelijk maakte[57]. De laat-Eocene extinctie werd eveneens gevolgd door de verschijning[58] van Thalassocnus, een soort reuzenzeeluiaard[59] die tot geen enkel phylum behoort. Zijn morfologie is zo vreemd dat hij eufemistisch een "iconisch voorbeeld van transcendente evolutionaire verandering"[60] wordt genoemd.

De nasleep van de laat-Eocene extinctie werd gemarkeerd door de verschijning van nieuwe complexe zoogdieren:

- De cricetidae[61], een familie van knaagdieren die zo'n 600[62] soorten zoals hamsters of lemmingen omvat.
- De castoridae[63], een andere familie van knaagdieren die tientallen soorten omvat waaronder de twee nog bestaande soorten bevers.
- De erinaceidae[64], een familie van kleine zoogdieren waaronder de egel en de spitsrat.
- De felidae[65], beter bekend als katten, een taxonomische familie die 34 soorten omvat.

Een aantal geologische perioden (Cambrium, Jura, Krijt,...) werden genoemd in de hierboven beschreven levensexplosies. Sinds het Cambrium duurt elke geologische periode gemiddeld 50 miljoen jaar. Een fundamentele factor waarop de tijdsgrenzen van deze geologische perioden zijn gebaseerd, betreft de fossielen die ze bevatten:
Fossielen zijn fundamenteel voor de geologische tijdschaal. De namen van de meeste eonen en tijdperken eindigen op zoïcum, omdat deze tijdsintervallen vaak worden herkend op basis van dierlijk leven[66].
Elke geologische periode wordt gekenmerkt door een stabiele en specifieke reeks fossiele levensvormen, die duidelijk verschilt van de reeks van de geologische periode die eraan voorafgaat en van de reeks die erop volgt. Dit feit wordt zelfs door Darwinisten erkend:
Het blijft een onmiskenbaar feit dat de meest grondig bestudeerde gebieden die gebieden betreffen waar de fauna het best bekend is. Zoals bijvoorbeeld in de Tertiaire strata van het bekken van Parijs, zijn de soorten van een stratum vaak zeer verschillend van de voorgaande, zelfs als er geen stratigrafisch gat tussen zit[67].
De afbeelding hieronder illustreert hoe elke geologische periode gekenmerkt wordt door specifieke levensvormen, die een duidelijke toename van complexiteit vertonen ten opzichte van de voorgaande periode:

Elke geologische periode sinds het Cambrium met zijn karakteristieke levensvormen
© Brittanica​Elke geologische periode sinds het Cambrium met zijn karakteristieke levensvormen
De hierboven genoemde massa-extincties en de daaropvolgende evolutionaire sprongen laten zien dat elke geologische periode hetzelfde patroon vertoont:

- Het begint met een massa-extinctie, die resulteert in de verdwijning van de meeste levensvormen die kenmerkend waren voor de voorgaande periode.
- Het wordt gevolgd door de plotselinge verschijning van nieuwe, volledig ontwikkelde levensvormen die schijnbaar uit de lucht komen vallen:
Kijk bijvoorbeeld naar het Ordovicium, toen plotseling kaakloze vissen zonder bekende voorouders verschenen; of het Siluur, toen algen uit de zee op het dorre land kropen; of het Devoon, toen plotseling naaldbomen en varens verschenen, schijnbaar uit het niets... Er verschenen zoveel nieuwe vissoorten in het Devoon dat het het 'Tijdperk van de Vissen' wordt genoemd. Haaien verschenen plotseling en de eerste amfibie, de ichthyostega, kroop uit het water aan land[68].
- Dit duurt tientallen miljoenen jaren zonder dat er enige ingrijpende veranderingen in de levensvormen van deze periode plaatsvinden, tot aan de volgende massa-extinctie die de geologische periode voltooit.

De correlatie tussen de gevolgen van massa-extincties en het ontstaan van nieuwe levensvormen is opvallend te noemen; in feite ontstonden bijna alle belangrijke levende takken van het leven onmiddellijk of kort na de massa-extinctie, zoals blijkt uit onderstaande illustratie:

Massa-extincties en nieuwe levensvormen.​
© EisenbergMassa-extincties en nieuwe levensvormen.
Van de nieuwe levensvormen rond komeetgebeurtenissen als Toengoeska of de Carolina Bays tot de Cambrische levensexplosie: een komeetgebeurtenis tijdens het Krijt - Paleogeen bracht een massa-extinctie teweeg gevolgd door een levensexplosie, een patroon dat nagenoeg alle andere massa-extincties met elkaar gemeen hebben. Al deze gebeurtenissen duiden op hetzelfde: grote komeetinslagen vertegenwoordigen niet alleen destructieve ingrepen waarbij verouderde levensvormen tijdens massa-extincties worden verwijderd, maar tonen eveneens het creatieve aspect van de introductie van meer complexe levensvormen.

Maar wat is het mechanisme achter deze plotselinge levensexplosies? Deze vraag zal worden behandeld in het volgende deel van dit boek[69]; maar eerst zullen we een hoofdstuk wijden aan een samenvatting van wat we geleerd hebben over massa-extincties en evolutionaire sprongen en hoe deze waarnemingen passen bij de twee voornaamste soorten evolutietheorieën.

[1] Servais, T. et al. (2008) "The Ordovician Biodiversification: revolution in the oceanic trophic chain". Lethaia. 41 (2): 99 - 109.
[2] Servais, T. et al. (2010) "The Great Ordovician Biodiversification Event (GOBE): the palaeoecological dimension" Palaeogeography, Palaeoclimatology, Palaeoecology. 294 (3 - 4): 99 - 119
[3] Droser, M. et al. (2003) "The Ordovician Radiation: A Follow-up to the Cambrian Explosion?" Integrative and Comparative Biology. 43: 178 - 184
[4] Munnecke, A. et al. (2010) "Ordovician and Silurian sea-water chemistry, sea level, and climate: A synopsis" Palaeogeography, Palaeoclimatology, Palaeoecology. 296 (3 - 4): 389 - 413
[5] Stigall, A.L et al. (2016) "Biotic immigration events, speciation, and the accumulation of biodiversity in the fossil record". Global and Planetary Change. 148: 242 - 257
[6] Douglas H. Erwin. (2001). "Lessons from the past: Biotic recoveries from mass extinctions". PNAS 98 (10) 5399-5403
[7] Jennifer L. Morris et al. (2018) ''Timescale of early land plant evolution". PNAS 115 (10) E2274-E2283
[8] Paul Selden & Helen Read (2008). "The oldest land animals: Silurian millipedes from Scotland". Bulletin of the British Myriapod & Isopod Group. 23: 36 - 37
[9] Niklas, Karl J. (1976) "Chemical Examinations of Some Non-Vascular Paleozoic Plants". Brittonia 28 (1): 113 - 137.
[10] Zhao, Wenjin & Zhu, Min (2010) "Siluro-Devonian vertebrate biostratigraphy and biogeography of China" Palaeoworld 19. 4-26. 10.1016
[11] Brazeau, M. D., & Friedman, M. (2015) "The origin and early phylogenetic history of jawed vertebrates" Nature, 520(7548), 490 - 497
[12] Boyce, C. (2005) "The Evolutionary History of Roots and Leaves". Vascular Transport in Plants. 479-499
[13] Meyer-Berthaud, B. et al. (2010) "The land plant cover in the Devonian: a reassessment of the evolution of the tree habit". Geological Society, London, Special Publications 339 (1): 59 - 70
[14] Boyce ; Knoll, C. A. (2002). "Evolution of developmental potential and the multiple independent origins of leaves in Paleozoic vascular plants" Paleobiology 28 (1): 70 - 100
[15] Kamenz, C. et al. (2008). "Microanatomy of Early Devonian book lungs". Biology letters, 4(2), 212 - 215
[16] Grzegorz Niedźwiedzki et al. (2010) "Tetrapod trackways from the early Middle Devonian period of Poland" Nature 463 (7277): 43 - 8
[17] B. Misof et al. (2014) "Landmark study on the evolution of insects". Sciencedaily.com
[18] Michael Melford (2021) "Devonian Period" National Geographic
[19] John G. Maisey et al. (2017) "Pectoral Morphology in Doliodus: Bridging the 'Acanthodian'-Chondrichthyan Divide" American Museum Novitates 2017(3875), 1-15
[20] The Editors of Encyclopaedia Britannica (2021) ''Bony fish'' Encyclopaedia Britannica
[21] Retallack, G.J et al. (1985) "Fossil Soils as Grounds for Interpreting the Advent of Large Plants and Animals on Land [and Discussion]" Philosophical Transactions of the Royal Society B. 309 (1138): 105 - 142
[22] Rothwell, G. W. et al. (1989) "Elkinsia gen. nov., a Late Devonian gymnosperm with cupulate ovules" Botanical Gazette 150 (2): 170 - 189
[23] Alexander, Pyron R. (2011) "Divergence Time Estimation Using Fossils as Tematic Biology". Systematic Biology. 60 (4): 466 - 481
[24] Richard Arnold Davis et al. (1975) "Fossils of uncertain affinity from the Upper Devonian of Iowa". Science 187 (4173): 251 - 254.
[25] Morris, S.C., Savoy, L.E. And Harris, A.G. (1991). "An enigmatic organism from the 'Exshaw' Formation (Devonian-Carboniferous), Alberta, Canada". Lethaia, 24: 139-152
[26] Shubin, Neil (2009). Your Inner Fish: A Journey into the 3.5 Billion Year History of the Human Body (reprint ed.). Pantheon Books. pp. 85 - 86.
[27] Lott, John N. A; et al. (2002). "Iron-rich particles and globoids in embryos of seeds from phyla Coniferophyta, Cycadophyta, Gnetophyta, and Ginkgophyta: characteristics of early seed plants". Canadian Journal of Botany. 80 (9): 954 - 961
[28] Greshko, Michael (2016). "Scientists Finally Know What Kind of Monster a Tully Monster Was". National Geographic.
[29] A level of classification or taxonomic rank below kingdom and above class. See taxonomic table in chapter 1.
[30] Brian Switek (2017). "Tully Monster Still a Mystery". Scientific American.
[31] Romer, A. S. (1966). "Vertebrate Paleontology" (3rd ed.). University of Chicago Press.
[32] Bajdek, Piotr et al. (2016). "Microbiota and food residues including possible evidence of pre-mammalian hair in Upper Permian coprolites from Russia". Lethaia. 49 (4): 455 - 477.
[33] Kévin, Rey et al. (2017). "Oxygen isotopes suggest elevated thermometabolism within multiple Permo-Triassic therapsid clades". eLife. 6
[34] Wikipedia contributors (2021) "Octopus". Wikipedia
[35] Herculano-Houzel, S. et al. (2006) ''Cellular scaling rules for rodent brains". PNAS 103, 12138 - 12143
[36] Kröger, B., et al. (2011). "Cephalopod origin and evolution". Bioessays 33, 602 - 613
[37] Albertin, C., et al. (2015) The octopus genome and the evolution of cephalopod neural and morphological novelties. Nature 524, 220 - 224.
[38] Mark Carnall. (2016). '' I, for one, welcome our new cephalopod overlords ... but what are they?". The Guardian
[39] Vermeij, G. J. (1977). "The Mesozoic Marine Revolution: Evidence from Snails, Predators and Grazers". Paleobiology. 3 (3): 245 - 258.
[40] Vermeij, G. J. (1977). "The Mesozoic Marine Revolution: Evidence from Snails, Predators and Grazers". Paleobiology. 3 (3): 245 - 258.
[41] Ascarrunz, Eduardo; et al. (2016). "Triadobatrachus massinoti, the earliest known lissamphibian (Vertebrata: Tetrapoda) re-examined by µCT-Scan, and the evolution of trunk length in batrachians". Contributions to Zoology. 58 (2): 201 - 234.
[42] Clarke, John T.; Friedman, Matt (2018). "Body-shape diversity in Triassic - Early Cretaceous neopterygian fishes: sustained holostean disparity and predominantly gradual increases in teleost phenotypic variety". Paleobiology. 44 (3): 402 - 433.
[43] Patterson, C.; Rosen, D. E. (1977) "Review of ichthyodectiform and other Mesozoic teleost fishes, and the theory and practice of classifying fossils". Bulletin of the American Museum of Natural History. 158 (2)
[44] Volff, JN. (2005) "Genome evolution and biodiversity in teleost fish" Heredity 94, 280 - 294
[45] David W. E. Hone et al. (2008) "Pterosaur distribution in time and space: an atlas". Zitteliana An International Journal of Palaeontology and Geobiology, 61 - 107
[46] Richard Monastersky. (2021) "Pterosaurs — Lords of the Ancient Skies" National Geographic
[47] Wagner, Peter J. et al. (2006) "Abundance Distributions Imply Elevated Complexity of Post-Paleozoic Marine Ecosystems". Science 1289-1292
[48] Douglas H. Erwin (2001) "Lessons from the past: Biotic recoveries from mass extinctions" PNAS 98 (10) 5399-5403
[49] University of Berkeley Editors (2021) "Introduction to Thyreophora - The armored dinosaurs" University of Berkeley
[50] Een groep archosauriërs die de krokodilachtigen en hun uitgestorven verwanten omvat.
[51] Olja Toljagić (2013) "Triassic - Jurassic mass extinction as trigger for the Mesozoic radiation of crocodylomorphs" Biology Letters
[52] Feild, T. S et al. (2011) "Fossil evidence for Cretaceous escalation in angiosperm leaf vein evolution" PNAS 108 (20): 8363 - 8366
[53] Davies TJ. et al. (2004) "Darwin's abominable mystery: Insights from a supertree of the angiosperms" PNAS. 101 (7): 1904 - 9
[54] Prasad, V. et al. (2011) "Late Cretaceous origin of the rice tribe provides evidence for early diversification in Poaceae". Nature Communications 2: 480
[55] Prothero, D. R. (1994) "The Late Eocene-Oligocene Extinctions". Annual Review Of Earth And Planetary Sciences, Volume 22, pp. 145-165
[56] Osborne CP. et al. (2012) "Evolution of C4 plants: a new hypothesis for an interaction of CO2 and water relations mediated by plant hydraulics" Philosophical Transactions of the Royal Society 367 (1588): 583 - 600
[57] Sage, RF et al. (1987). "The Nitrogen Use Efficiency of C(3) and C(4) Plants: I. Leaf Nitrogen, Growth, and Biomass Partitioning in Chenopodium album and Amaranthus retroflexus". Plant Physiology 84 (3): 954 - 8
[58] Jaime Trosper (2021) "Problematica: The Abominable Species" Futurism
[59] Riley Black. (2019) "Sloths in the Water" Hakai Magazine
[60] Riley Black. (2019) "Sloths in the Water" Hakai Magazine
[61] Freudenthal, M. (1996) "The Early Oligocene rodent fauna of Olalla 4A" Scripta Geologica 112: 1 - 67
[62] Worls Species Editors (2021) "Cricetidae'' Worls Species
[63] Rybczynski, N. (2006) "Castorid phylogenetics: implications for the evolution of swimming and tree-exploitation in beavers" Journal of Mammalian Evolution. 14 (1): 1 - 35
[64] Butler, P.M. (1948) "On the Evolution of the Skull and Teeth in the Erinaceidae, with Special Reference to Fossil Material in the British Museum" Proceedings of the Zoological Society of London, 118: 446-500
[65] Kitchener, A. C.; et al. (2017) "A revised taxonomy of the Felidae: The final report of the Cat Classification Task Force of the IUCN Cat Specialist Group". Cat News. Special Issue 11
[66] Lucy E. Edwards et al. (1997) "Fossils, Rocks, And Time" Chapter "The Relative Time Scale" USGS
[67] Félix Bernard (1895) ''Elements de Paléontologie'' J.-B. Baillière p. 25
[68] Felix, R. (2008) "Magnetic Reversals and Evolutionary Leaps: The True Origin of Species" Sugarhouse Publications
[69] Part III: Virus are the Drivers of Life