In 1970 besloot een Amerikaanse legerkapitein de openbaarheid op te zoeken nadat hij had ontdekt dat het leger in heel Amerika dissidenten in de gaten hield, waarmee voor het eerst een poging werd ondernomen om de Amerikaanse inlichtingendiensten in te tomen.
In 1968, bijna een halve eeuw voordat iemand ooit nog van Edward Snowden, de voormalige NSA-contractant die een wereldwijd surveillancesysteem van de VS aan het licht bracht, gehoord had, stond Christopher Pyle, een legerkapitein die recht doceerde aan de inlichtingenschool van het leger in Fort Holabird, Maryland, op het punt een niet minder gedenkwaardige daad te verrichten.
Na afronding van een van zijn populaire lezingen over burgerlijke wanorde, die meer in het bijzonder ging over hoe het leger rellen meer effectief de kop in kon drukken in die zeer onstabiele tijden, werd Pyle benaderd door een militaire officier die direct betrokken was bij dergelijke operaties met het verzoek om een onderhoud. Enkele dagen dagen later werd Pyle een groot magazijn binnengeleid waar ooit spoorwegmotoren geassembleerd werden. In zijn boek uit 2006, No Place to Hide, beschreef Robert O'Harrow wat er vervolgens gebeurde.
"Pyle liep de kooi in, waar een agent hem boeken liet zien vol met politiefoto's. Hij bladerde door het eerste boek en zag het hem bekende gezicht van Ralph David Abernathy, de assistent van Martin Luther King. De boeken werden door de agenten de 'zwarte lijst' genoemd."En zo ontstond een van de meest invloedrijke klokkenluiders van na de Tweede Wereldoorlog.
"Buiten de kooi zag Pyle meer dan een dozijn teleprinters staan. De chef van de afdeling CONUS-inlichtingendienst [CONUS is een acroniem voor Continentale Verenigde Staten] vertelde hem dat deze rapporten uitspuwden van zo'n vijftienhonderd agenten van het leger die demonstraties in de gaten hielden waaraan minstens twintig mensen deelnamen. Pyle begon te begrijpen hoe naïef hij was geweest. Hij besloot een plan te maken. Hij zou weldra uit het leger stappen. Hij kon de wereld vertellen wat er allemaal gaande was. Toen hij het leger inging, had hij een eed afgelegd om het land te verdedigen tegen alle vijanden, in binnen- en buitenland. Voor hem hield dat eveneens de inlichtingenoperatie van het leger in. Ze leverden hun beveiligingspassen in en verlieten het gebouw."
In januari 1970 schreef Pyle, inmiddels een volledig particuliere burger, een artikel voor de Washington Monthly met de titel 'The Army Watches Civilian Politics.' De explosieve openingsalinea sprak boekdelen: "[Het] Amerikaanse leger heeft de civiele politieke activeiten in de Verenigde Staten nauwlettend in de gaten gehouden. Bijna 1.000 rechercheurs in burger ... houden alle soorten politieke protesten in de gaten ... protesten van allerlei aard - van Klan-bijeenkomsten in North Carolina tot anti-oorlogstoespraken op Harvard."
Onmiddellijk kwamen sommige Amerikaanse media in actie en stuurden journalisten achter het ministerie van Defensie en het Amerikaanse leger aan om de waarheidsgetrouwheid van de beweringen vast te stellen. Gezien Pyle's extreme betrokkenheid bij het geval in kwestie, werd het echter al snel duidelijk dat Uncle Sam op heterdaad was betrapt.
De onthullingen van Pyle volstonden om het Congres en een leger aan advocaten op de been te brengen. De voorzitter van de Senaatssubcommissie voor justitie, senator Samuel James Ervin, een zelfverklaarde "landsadvocaat" uit North Carolina, werkte met Pyle samen om het illegale binnenlandse spionageprogramma te onderzoeken en in de openbaarheid te brengen.
Pyle en Ervin brachten uiteindelijk over een periode van meerdere jaren ontelbare uren door met het afleggen van getuigenissen voor verschillende bijeenkomsten van het Congres. Het eerste resultaat van hun werk bestond uit het aannemen van de Privacy Act van 1974. Deze wet werd op 31 december 1974 door president Gerald R. Ford ondertekend en bepaalt: "Geen enkele instantie zal gegevens die zijn opgenomen in een gegevenssysteem openbaar maken door enig communicatiemiddel aan een persoon, of aan een andere instantie, behalve op schriftelijk verzoek van, of met voorafgaande schriftelijke toestemming van de persoon op wie het dossier betrekking heeft..." Met andere woorden, hoewel de wet het Amerikaanse leger of inlichtingendiensten er niet van weerhoudt om in burgeractiegroepen en openbare demonstraties te infiltreren, mocht de FBI de identiteiten van de activisten niet meer openbaar maken zonder hun voorkennis.
Daartoe diende Pyle als adviseur bij drie commissies van het Congres: de Subcommissie voor grondwettelijke rechten van de Commissie voor justitie (1971-1974), de Commissie voor overheidsactiviteiten (1974) en het Selecte Comité voor onderzoek naar overheidsactiviteiten op het gebied van inlichtingenactiviteiten (1975).
Volgens Pyle werd als gevolg van deze succesvolle onderzoeken "het hele Commando voor inlichtingen van het Amerikaanse leger opgedoekt, terwijl alle dossiers werden verbrand." Als gevolg hiervan belandde Pyle op de beruchte lijst "Vijandenlijst" van toenmalig President Richard Nixon.
Gezien de ernst van hun algemene bevindingen betekende dat niet het einde van de congressionele onderzoeken die op gang waren gebracht door de kapitein van het Amerikaanse leger.
1975, het 'Jaar van de Inlichtingendiensten'
Op 27 januari 1975 stelde de Amerikaanse Senaat met 82 stemmen voor en 4 tegen de zogenaamde Church-commissie in, die werd voorgezeten door de Democratische senator Frank Church. Deze commissie moest verder onderzoek doen naar misbruik door de Central Intelligence Agency (CIA), de National Security Agency (NSA), het Federal Bureau of Investigation (FBI) en de Internal Revenue Service (IRS). Het Huis van Afgevaardigden voerde zijn eigen onderzoeken uit met de Pike-Commissie en de Rockefeller-Commissie, waardoor 1975 in de media werd bestempeld als het 'Jaar van de Inlichtingendiensten' en waarbij de inlichtingengemeenschap niet bepaald in een gunstig daglicht werd gesteld.
Pyle stelde zijn expertise ter beschikking van de ambitieuze Church-commissie onder leiding van Senator Frank Church uit Iowa, die een aantal twijfelachtige, onethische en ronduit illegale activiteiten van de CIA tussen 1959 en 1973 ontdekt had. Deze activiteiten werden gedetailleerd beschreven in een reeks rapporten die de 'Family Jewels' werden genoemd, en omvatten onder andere het uitvoeren van fysieke surveillance van journalisten, het verzamelen van dossiers over bijna 10.000 Amerikanen die banden hadden met de anti-oorlogsbeweging, het financieren van onderzoek naar gedragsverandering bij onwetende proefpersonen en complotten om buitenlandse leiders te vermoorden, waaronder de Cubaanse president Fidel Castro en de Congolese leider Patrice Lumumba.
De meest impactvolle ontdekking die door de Church-Commissie werd gedaan, was Project SHAMROCK. Dit project, dat in 1940 tijdens de Tweede Wereldoorlog gelanceerd werd en doorliep tot in de jaren zeventig, gaf de NSA de geheime bevoegdheid om toegang te krijgen tot alle inkomende, uitgaande en doorgaande telegrammen via de Western Union en haar partners RCA en ITT. Op het hoogtepunt van Project SHAMROCK werden in een maand 150.000 berichten opgevangen en geanalyseerd door NSA-personeel. De relevante informatie in deze berichten werd vervolgens doorgestuurd naar andere inlichtingendiensten, waaronder de CIA, FBI, Secret Service en het ministerie van Defensie. Dit vormde de basis van de zogenaamde 'Watch List' van de jaren 1970 waarop duizenden Amerikaanse burgers vermeld stonden, waaronder hooggeplaatste politici, beroemdheden, academici en anti-oorlogsactivisten.
De bevindingen leidden tot de conclusie van Senator Frank Church dat Project SHAMROCK "waarschijnlijk het grootste afluisterprogramma van de overheid was dat ooit tegen Amerikanen was gebruikt."
Op basis van de aanbevelingen van de Church-Commissie nam het Congres de Foreign Intelligence Surveillance Act (FISA) van 1978 aan. Onder FISA moet de overheid van een speciale rechtbank toestemming krijgen om electronische surveillance uit te voeren. Om die toestemming te verkrijgen, dient er een "redelijke verdenking te bestaan om aan te nemen" dat het doelwit van de surveillance een buitenlandse overheid of organisatie is, dan wel een agent daarvan, die zich bezighoudt met illegale inlichtingenactiviteiten of internationaal terrorisme," aldus een toelichting van het ministerie van Justitie (DOJ).
Maar, zoals we zullen zien, zou zelfs deze kleine wettelijke hindernis te omslachtig zijn voor de regering Bush in haar oorlog tegen terrorisme.
Privacy in het tijdperk van terrorisme
De volhardende Church-Commissie werd na de terroristische aanslagen van 11 september 2001 op de proef gesteld, toen Amerikaanse wetgevers aan beide kanten van het politieke spectrum bereid waren om de privacy van burgers op te offeren ten behoeve van de nationale veiligheid. En dus, minder dan een week nadat drie gekaapte vliegtuigen op het World Trade Center waren ingevlogen en schade hadden veroorzaakt aan het Pentagon, waarbij zo'n 3.000 mensen om het leven waren gekomen, werd een van de meest uitgebreide programma's voor het wereldwijd surveilleren van Amerikaanse burgers en personen - de USA PATRIOT ACT (acroniem voor 'Uniting and Strengthening America by Providing Appropriate Tools Required to Intercept and Obstruct Terrorism Act') - al verspreid onder leden van het Congres.
Ongetwijfeld het meest controversiële deel van de Patriot Act staat in sectie 215 van het 342 pagina's tellende document, dat oproept tot ingrijpende overheidsbevoegdheden tegen private en publieke bedrijven, individuen en persoonlijke privacy. Het meest cruciaal is dat sectie 215 de eis dat het doelwit van de zoekopdracht een niet-Amerikaans staatsburger en "een agent van een buitenlandse mogendheid" moet betreffen, liet varen. Ook Amerikaanse burgers vormden vanaf toen legitieme doelwitten.
In de Senaat werd de Patriot Act aangenomen met 99 tegen 1 stemmen. De enige senator die tegenstemde was de Democraat Russell Feingold uit Wisconsin. "Het lijdt geen twijfel," verklaarde hij op de Senaatsvloer voorafgaand aan de historische stemming, "dat als we in een politiestaat zouden leven, het makkelijker zou zijn om terroristen te vangen... Maar dat zou geen land zijn waarin we zouden willen leven."
Zelfs met deze uitbreiding van de surveillancebevoegdheden kon de toenmalige Amerikaanse president George W. Bush, als onderdeel van de wereldwijde 'War on Terror' die hij na de gebeurtenissen van 9/11 afkondigde, de NSA opdracht geven om de communicaties af te luisteren van een onnoemelijk aantal mensen in de VS, waaronder burgers, zonder daartoe door de FISA-rechtbank gemachtigd te zijn - ondanks het feit dat tussen 1979 en 2005 slechts vier van de meer dan 15.000 verzoekschriften voor toestemming door de FISA-rechtbank waren afgewezen.
Christopher Pyle was, meer dan 30 jaar nadat hij ervoor had gekozen om deze kwestie aan de grote klok te hangen, nog immer toegewijd aan zijn zaak en bestempelde Bush als "een misdadiger" voor het schenden van de FISA-wet. Hij stelde voor om een afzettingsprocedure tegen Bush op gang te brengen.
"Volgens de grondwet moet hij ervoor zorgen dat alle wetten getrouw worden uitgevoerd, niet alleen de wetten die zijn voorkeur hebben," zei Pyle tijdens een interview met Democracy Now in 2005. "De wet bepaalt ... dat de Foreign Intelligence Surveillance Act de exclusieve wet is voor deze
internationale onderscheppingen, en die heeft hij desondanks overtreden. En de wet bepaalt ook dat iedereen die deze wet overtreedt schuldig is aan een misdrijf, waarop een gevangenisstraf van maximaal vijf jaar staat. In de duidelijke zin van de wet is de president als een misdadiger te beschouwen."
Meer recent sprak de 83-jarige Christopher Pyle, die nu werkzaam is als professor emiritus in de politicologie aan het Mount Holyoke College, zich uit ten gunste van Edward Snowden, de voormalige NSA-contractant die als klokkenluider een grootschalig wereldwijd inlichtingenprogramma onthulde dat wordt uitgevoerd door de zogenaamde Five Eyes, een ooit geheime alliantie van inlichtingendiensten die zich uitstrekt over Australië, Canada, Nieuw-Zeeland, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten.
"Hij is een doodgewone Amerikaan," verklaarde Pyle in 2013.
"Hij probeert een debat op gang te brengen in dit land over iets dat van cruciaal belang is. Hij moet daarvoor gerespecteerd en gewaardeerd worden en we moeten doorpakken naar het aan de kaak stellen van de grote problemen, waaronder de corruptie die binnen ons systeem plaatsvindt door grootschalige geheimhouding en door enorme hoeveelheden geld en politieke belangen."Zie: https://www.rt.com/news/584177-us-army-christopher-pyle/
Reacties van Lezers
voor onze Nieuwsbrief