vrijheidsbeeld onder water gebroken toorts amerika hegemonie einde
© Getty Images / Mark Garlick/Science Photo Library
De verschuiving van expansie, productie en handel naar lenen en speculeren bespoedigt al eeuwenlang de ondergang

Een van de merkwaardige kenmerken van het Amerikaanse landschap is het feit dat de financialisering van de economie tegenwoordig alom wordt veroordeeld als ongezond, maar dat er weinig wordt gedaan om het terug te draaien. Er was een tijd, in de jaren '80 en '90, dat het door de financiële sector aangedreven kapitalisme een tijd van betere kapitaalallocatie en een meer dynamische economie zou inluiden. Dit standpunt hoor je niet vaak meer.

Dus als zo'n fenomeen overweldigend negatief wordt beoordeeld, maar niet wordt aangepast, is het misschien niet alleen een falen van beleidsvorming, maar eerder iets dat dieper zit - iets dat meer inherent is aan de structuur van de kapitalistische economie. Het is natuurlijk mogelijk om de schuld voor deze stand van zaken te leggen bij de huidige generatie cynische en op macht beluste elites en daar de analyse te stoppen. Maar een onderzoek van de geschiedenis onthult terugkerende gevallen van financialisering die opmerkelijke overeenkomsten vertonen, waardoor we tot de conclusie kunnen komen dat de hachelijke situatie van de Amerikaanse economie van de afgelopen decennia misschien niet uniek is en dat de almaar toenemende macht van Wall Street in zekere zin voorbestemd was.

Introductie van Giovanni Arrighi: Financialisering als cyclisch verschijnsel

Giovanni Arrighi historicus econoom
Giovanni Arrighi (7 juli 1937 - 18 juni 2009) was een Italiaanse politicoloog en socioloog en vanaf 1998 hoogleraar sociologie aan de Johns Hopkins University. Zijn werk werd in meer dan vijftien talen vertaald.
Tegen deze achtergrond loont het om het werk van de Italiaanse politieke econoom en historicus van het mondiale kapitalisme Giovanni Arrighi (1937-2009) nog eens onder de loep te nemen. Arrighi, die vaak simplistisch in een hokje wordt geplaatst als een marxistische historicus, een etiket dat veel te beperkend is gezien de breedte van zijn werk, onderzocht de oorsprong en ontwikkeling van kapitalistische systemen die teruggaan tot de Renaissance en liet zien hoe terugkerende fasen van financiële expansie en ineenstorting ten grondslag liggen aan bredere geopolitieke aanpassingen. In zijn theorie staat de gedachte centraal dat de cyclus van opkomst en ondergang van elke opeenvolgende hegemon uitmondt in een crisis van financialisering. Juist deze fase van financialisering vergemakkelijkt de overgang naar de volgende hegemon.

Volgens Arrighi vindt dit cyclische proces zijn oorsprong in de Italiaanse stadstaten van de 14e eeuw, een tijdperk dat hij de geboorte van de moderne wereld noemt. Vanaf het verbond tussen Genuees kapitaal en Spaanse macht dat de grote ontdekkingen voortbracht, volgt hij dit pad via Amsterdam, Londen en uiteindelijk de Verenigde Staten.

In alle gevallen is de cyclus korter en is elke nieuwe hegemon groter, complexer en machtiger dan de vorige. En zoals we hierboven al zeiden, eindigt elke crisis in een financialiseringscrisis die de laatste fase van de hegemonie markeert. Maar deze fase bemest ook de grond waarin de volgende hegemon zal ontkiemen, waardoor financialisering de voorbode wordt van een op handen zijnde hegemoniale verschuiving. In wezen ontstaat de opkomende macht deels door gebruik te maken van de financiële middelen van de gefinancialiseerde en afnemende macht.

Arrighi ontdekte een eerste golf van financialisering die begon rond 1560, toen de Genuese zakenlieden zich terugtrokken uit de handel, zich specialiseerden in financiën en zo symbiotische relaties aangingen met het Koninkrijk Spanje. De volgende golf begon rond 1740, toen de Nederlanders zich terugtrokken uit de handel om "de bankiers van Europa" te worden. De financialisering in Groot-Brittannië, die we hieronder zullen onderzoeken, kwam op rond het einde van de 19e eeuw; in de Verenigde Staten begon het in de jaren 1970.

Hij definieert hegemonie als "de macht van een staat om leiderschaps- en bestuursfuncties uit te oefenen over een systeem van soevereine staten." De kern van dit concept bestaat uit de idee dat een dergelijk bestuur historisch gezien gekoppeld wordt aan de transformatie van de manier waarop het systeem van relaties tussen staten op zichzelf functioneert, alsook dat het bestaat uit zowel wat we geopolitieke dominantie zouden noemen, als een soort intellectueel en moreel leiderschap. De hegemonistische macht rijst niet alleen op in de strijd tussen staten, maar vormt het systeem zelf naar zijn eigen belangen. Essentieel voor het vermogen van de hegemon om zijn eigen macht uit te breiden, is de capaciteit om zijn nationale belangen om te zetten in internationale belangen.

Wie de huidige Amerikaanse hegemonie observeert, ziet dat het wereldwijde systeem werd getransformeerd zodat de Amerikaanse belangen gediend werden. Het handhaven van een ideologisch geladen 'op regels gebaseerde' orde - ogenschijnlijk in het belang van iedereen - past keurig in de categorie van het op één hoop gooien van nationale en internationale belangen. De vorige hegemon, Groot-Brittannië, daarentegen had zijn eigen versie, die zowel het vrijhandelsbeleid als een bijpassende ideologie omvatte waarin de rijkdom van naties werd benadrukt in plaats van nationale soevereiniteit.

Om terug te komen op de kwestie van financialisering: het oorspronkelijke inzicht in het historische aspect hiervan was afkomstig van de Franse historicus Fernand Braudel, die Arrighi tot zijn leerlingen mocht rekenen. Braudel constateerde dat de opkomst van de financiële sector als de overheersende kapitalistische activiteit van een bepaalde samenleving een signaal vormde van haar naderende ondergang.

Fernand Braudel
Fernand Braudel, politiek historicus.
Arrighi nam deze benadering over en werkte in zijn belangrijke boek The Long Twentieth Century zijn theorie over het cyclische patroon van opgang en ondergang binnen het kapitalistische systeem dat hij de 'systemische accumulatiecyclus' noemde, verder uit. Volgens deze theorie wordt de periode van opgang gebaseerd op een expansie van handel en productie. Maar deze fase bereikt uiteindelijk haar hoogtepunt, waarna het moeilijker wordt om kapitaal winstgevend te herinvesteren in verdere groei. Met andere woorden, de economische inspanningen die de opkomende macht naar de top stuwden, worden steeds minder winstgevend naarmate de concurrentie toeneemt, waarbij in veel gevallen een groot deel van de reële economie verloren gaat naar de periferie, waar de lonen lager liggen. Stijgende administratieve lasten en de kosten van het in stand houden van een almaar uitdijend leger dragen hier ook aan bij.

Dit leidt tot het begin van wat Arrighi een 'signaalcrisis' noemt, dat wil zeggen een economische crisis die de verschuiving markeert van accumulatie door materiële expansie naar accumulatie door financiële expansie. Wat volgt is een fase waarin het vooral om financiële bemiddeling en speculatie draait. Een andere manier om hierover na te denken is dat een natie, nadat ze de feitelijke basis voor haar economische welvaart is kwijtgeraakt, zich wendt tot de financiële wereld als het laatste economische terrein waarop de hegemonie kan worden gehandhaafd. De fase van financialisering wordt dus gekenmerkt door een overdreven nadruk op financiële markten en de financiële sector.

Financialisering vertraagt het onvermijdelijke

Het corrosieve karakter van financialisering is echter niet meteen duidelijk - integendeel. Arrighi illustreert hoe de wending naar financialisering, die aanvankelijk heel lucratief is, een tijdelijk en illusoir respijt kan geven van het neerwaartse traject, waardoor het begin van de terminale crisis wordt uitgesteld. De toenmalige hegemon, Groot-Brittannië, werd bijvoorbeeld het zwaarst getroffen door de zogenaamde Lange Depressie van 1873-1896, een langdurige periode van malaise waarin de industriële groei van Groot-Brittannië vertraagde en de economische status afnam. Arrighi identificeert dit als de 'signaalcrisis' - het punt in de cyclus waar de productieve kracht verloren gaat en de financialisering intreedt.

En toch, zoals Arrighi David Landes citeert in zijn boek The Unbound Prometheus uit 1969, "draaide het wiel als bij toverslag." Tijdens de laatste jaren van de eeuw ging het plotseling beter met de handel waardoor de winsten stegen.
"Het vertrouwen keerde terug - niet het haperende, vluchtige vertrouwen van de korte hausses die de somberheid van de voorgaande decennia hadden onderbroken, maar een algemene euforie die niet meer had geheerst sinds... het begin van de jaren 1870....In heel West-Europa leven deze jaren voort als de goede oude tijd - het Edwardiaanse tijdperk, la belle époque."
Alles leek weer goed te gaan.

Er is echter niets magisch aan het plotselinge winstherstel, legt Arrighi uit. Wat er gebeurde is dat
"terwijl haar industriële suprematie afnam, haar financiën zegevierden en haar diensten als expediteur, handelaar, verzekeringsmakelaar en tussenpersoon in het wereldwijde betalingssysteem meer dan ooit onmisbaar werden."
Met andere woorden, er was sprake van een grote expansie in financiële speculatie. Aanvankelijk vloeide een groot deel van het groeiende financiële inkomen voort uit rentes en dividenden die werden gegenereerd door eerdere investeringen. Maar in toenemende mate werd een aanzienlijk deel gefinancierd door wat Arrighi de "binnenlandse omzetting van goederenkapitaal in geldkapitaal" noemt. Ondertussen daalden de Britse reële lonen vanaf het midden van de jaren 1890 naarmate het overtollige kapitaal uit de handel en de productie verdween - een omkering van de trend van de voorafgaande vijftig jaar. Een verrijkte financiële en zakelijke elite te midden van een algemene daling van de reële lonen is iets dat een belletje zou moeten doen rinkelen bij waarnemers van de huidige Amerikaanse economie.

In wezen speelde Groot-Brittannië, door de financialisering te omarmen, de laatste kaart die het in handen had om de aftakeling van zijn imperium af te wenden. Daarachter lagen de puinhopen van de Eerste Wereldoorlog en de daaropvolgende instabiliteit van het interbellum, een manifestatie van wat Arrighi 'systemische chaos' noemt - een fenomeen dat vooral zichtbaar wordt tijdens signaalcrises en terminale crises.

Historisch gezien, merkt Arrighi op, houden deze storingen verband met escalatie tot regelrechte oorlogsvoering - in het bijzonder de Dertigjarige Oorlog (1618-48), de Napoleontische oorlogen (1803-15) en de twee Wereldoorlogen. Interessant en enigszins contra-intuïtief is dat tijdens deze oorlogen de heersende hegemon en de uitdager meestal niet tegenover elkaar stonden (met de Engels-Nederlandse zeeoorlogen als opmerkelijke uitzondering). Het waren eerder de acties van andere rivalen die de komst van de eindcrisis bespoedigden. Maar zelfs in het geval van de Nederlanders en Britten ging conflict gepaard met samenwerking toen Nederlandse kooplieden hun kapitaal steeds meer naar Londen verplaatsten, waar het een hoger rendement opleverde.

Wall Street en de crisis van de laatste hegemon

Het proces van financialisering na een signaalcrisis werd met opzienbarende overeenkomsten herhaald in het geval van de opvolger van Groot-Brittannië, de VS. De jaren 1970 kenmerkten zich door een diepe crisis in de VS, met een hoge inflatie, een verzwakkende dollar na de afschaffing van de goudconvertibiliteit in 1971 en, misschien wel het belangrijkst, een verlies aan concurrentievermogen van de Amerikaanse verwerkende industrie. Met opkomende machten zoals Duitsland, Japan en later China, die in staat waren de VS voorbij te streven op het gebied van productie, bereikten de VS hetzelfde omslagpunt en wendden zich, net als hun voorgangers, tot financialisering. De jaren 1970 waren, in de woorden van historica Judith Stein, het "doorslaggevende decennium" dat "een maatschappij-brede overgang bezegelde van industrie naar financiën, van fabrieksvloer naar handelsvloer."

Arrighi legt uit dat dit de VS in staat stelde om enorme hoeveelheden kapitaal aan te trekken en over te stappen op een model van het financieren van tekorten - een toenemende schuldenlast van de Amerikaanse economie en staat ten opzichte van de rest van de wereld. Maar dankzij de financialisering konden de VS ook hun economische en politieke macht in de wereld vergroten, vooral omdat de dollar de wereldwijde reservemunt werd. Dit uitstel gaf de VS de illusie van welvaart aan het eind van de jaren 1980 en in de jaren 1990, toen, zoals Arrighi zegt "de idee ontstond dat de Verenigde Staten 'er bovenop waren gekomen.'" Ongetwijfeld droeg de ondergang van de belangrijkste geopolitieke rivaal, de Sovjet-Unie, bij aan dit uitbundige optimisme en het gevoel dat het westerse neoliberalisme de juiste weg was gebleken.

Maar onder de oppervlakte schuurden de tektonische platen van het verval immer voort, terwijl de VS steeds afhankelijker werden van externe financiering en steeds meer opgedreven invloed uitoefenden op een steeds kleiner wordend stukje reële economische activiteit dat in snel tempo werd uitbesteed en uitgehold. Terwijl Wall Street steeds prominenter werd, werden veel van de belangrijkste Amerikaanse economieën in wezen van hun activa beroofd omwille van financiële winst.


Commentaar: De VS besteedden hun productie uit aan China. China, dat het langetermijnspel speelt, is nu klaar om de vruchten te plukken van geduldige onderwerping


Volgens Arrighi vertraagt financialisering echter slechts het onvermijdelijke en dit werd enkel duidelijk door de daaropvolgende gebeurtenissen in de VS. Tegen het einde van de jaren 1990 begon de financialisering zelf te haperen, te beginnen met de Azië-crisis van 1997 en de daaropvolgende uiteenspatting van de internetzeepbel, gevolgd door een verlaging van de rentetarieven hetgeen zorgde voor het onstaan van de vastgoedzeepbel die in 2008 zo spectaculair uiteenspatte. Sindsdien raakte de reeks onevenwichtigheden in het financiële systeem in een stroomversnelling en dankzij een combinatie van steeds wanhopiger financieel gekonkel - het laten ontstaan van de ene zeepbel na de andere - en regelrechte dwang konden de VS hun hegemonie nog iets langer voortzetten.

In 1999 vatte Arrighi, in een stuk dat hij samen met de Amerikaanse wetenschapper Beverly Silver schreef, de hachelijke situatie van die tijd samen. Deze woorden werden een kwart eeuw geleden geschreven, maar hadden net zo goed vorige week geschreven kunnen zijn:
"De wereldwijde financiële expansie van de afgelopen twintig jaar vormt noch een nieuwe fase van het wereldkapitalisme, noch de voorbode van een 'opkomende hegemonie van wereldwijde markten.' Het vormt eerder het duidelijkste teken dat we midden in een hegemoniale crisis zitten. Als zodanig kan worden verwacht dat de expansie een tijdelijk fenomeen is die min of meer rampzalig zal eindigen... Maar de blindheid die ertoe leidde dat de heersende groepen van [hegemoniale staten uit het verleden] de 'herfst' verwarden met een nieuwe 'lente' van hun...macht, betekende dat het einde eerder kwam en rampzaliger was dan anders het geval zou zijn geweest...Een soortgelijke blindheid is tegenwoordig onmiskenbaar."
Een vroege profeet van een multipolaire wereld

In zijn late werk richtte Arrighi zijn aandacht op Oost-Azië en onderzocht de vooruitzichten voor een overgang naar de volgende hegemonie. Enerzijds zag hij China als logische opvolger van de Amerikaanse hegemonie. Als tegenwicht zag hij echter niet dat de cyclus die hij schetste eeuwig door zou gaan en hij geloofde dat er een moment zou komen waarop het niet langer mogelijk zou zijn om een staat met grotere en uitgebreidere organisatiestructuren tot stand te brengen. Misschien, speculeerde hij, vertegenwoordigt de VS juist die expansieve kapitalistische macht die de kapitalistische logica tot aan zijn aardse grenzen heeft gebracht.

Arrighi beschouwde de systemische cyclus van accumulatie ook als een fenomeen dat inherent is aan het kapitalisme en niet van toepassing is op pre-kapitalistische tijden of niet-kapitalistische structuren. In 2009, toen hij stierf, was Arrighi van mening dat China een doorslaggevende niet-kapitalistische marktmaatschappij zou blijven. Hoe die zich zou ontwikkelen bleef een open vraag.

Hoewel Arrighi niet dogmatisch was over het verloop van de toekomst en zijn theorieën niet deterministisch toepaste, vooral met betrekking tot de ontwikkelingen van de afgelopen decennia, sprak hij wel krachtig over wat in het huidige taalgebruik de noodzaak van het zich aanpassen aan een multipolaire wereld zou kunnen worden genoemd. In hun artikel uit 1999 voorspelden hij en Silver dat "een min of meer op handen zijnde val van het westen vanaf de heersende hoogten van het kapitalistische wereldsysteem mogelijk, zelfs waarschijnlijk is."

De VS, zo geloven ze, "heeft zelfs grotere mogelijkheden dan Groot-Brittannië een eeuw geleden om zijn afnemende hegemonie om te zetten in een uitbuitende heerschappij." Als het systeem uiteindelijk instort,
"dan zal dat in de eerste plaats komen door de weerstand van de VS tegen aanpassing en inschikkelijkheid. En omgekeerd is aanpassing en inschikkelijkheid van de VS aan de opkomende economische macht van de Oost-Aziatische regio een essentiële voorwaarde voor een niet-rampzalige overgang naar een nieuwe wereldorde."
Of zo'n aanpassing er komt, valt nog te bezien, maar Arrighi slaat een pessimistische toon aan door op te merken dat elke hegemon aan het einde van zijn dominantiecyclus een "laatste hausse" doormaakt, waarin hij zijn "nationale belangen nastreeft zonder oog voor problemen op systeemniveau die oplossingen op systeemniveau vereisen." Een meer treffende beschrijving van de huidige stand van zaken kan niet worden geformuleerd.

De problemen op systeemniveau stapelen zich op, maar het verstarde ancien régime in Washington pakt ze niet aan. Door zijn gefinancialiseerde economie te verwarren met een krachtige economie, overschat het de kracht van het als wapen inzetten van het financiële systeem dat het controleert, waardoor het opnieuw 'lente' ziet waar er slechts 'herfst' is. Dit zal, zoals Arrighi voorspelt, het einde alleen maar versnellen.

Zie: https://www.rt.com/business/594432-financialization-death-empires/