Afbeelding
Nabestaanden van de vuurwerkramp op 13 mei 2000 hebben een advocaat in de arm genomen om openheid van zaken af te dwingen. Nooit werd duidelijk hoe de eerste vlam ontstond. Een politierapport verdween onder het tapijt.

Waterdicht bewijs over hoe de brand ontstond, werd nooit geleverd. Ondanks speciale politieteams, onderzoeken van de Rijksrecherche en agenten 'van buiten' om de schijn van een doofpotaffaire te voorkomen.

Oud-rechercheurs Jan Paalman en Charl de Roy van Zuydewijn moesten na de ramp opstappen. Ze waren buitenspel gezet door de korpsleiding omdat ze het hadden gewaagd kritiek te uiten op de manier waarop de politie zich volledig richtte op verdachte André de Vries. Mede door hun inzet werd De Vries vrijgesproken, maar het tweetal werd gedumpt.

Ze bleven als privédetectives verder speuren en kregen tot aan de Raad van State nul op het rekest. De hoogste bestuursrechter oordeelde dat de minister van Justitie de stukken niet openbaar hoeft te maken omdat door openbaarmaking de Staat onevenredig kon worden benadeeld.

De directie van SE Fireworks ontkende altijd dat er op de dag van de vuurwerkramp werd gewerkt, maar getuigen maken melding van een demonstratie die 13 mei 2000 uit de hand zou lopen met een kettingreactie van explosies tot gevolg.

De nabestaanden willen ook weten wat er staat in een rapport dat al jaren angstvallig geheim wordt gehouden door Justitie. Een rapport van de Rijksrecherche, waarin werd geconcludeerd dat er geen strafbare feiten zijn gepleegd door rechercheurs, werd gekraakt door een ander politieteam.

De leider van dat kritische onderzoek, Jan de Bruin, emigreerde jaren geleden naar Zweden en zou in ruil voor geld een spreekverbod hebben gekregen. Oud-minister Opstelten van Justitie zei na een nieuw onderzoek in 2010 dat Enschede maar eens moest leren leven met de ramp.