John Pilger
© Sang Tan/AP PhotoJohn Pilger
In dit nieuwe essay herinnert John Pilger zich het 'uitgesproken' verzet van schrijvers en journalisten tegen de destijds dreigende oorlog in de jaren dertig van de vorige eeuw en onderzoekt waarom er vandaag de dag sprake is van 'een stilte gevuld met een consensus van propaganda,' nu de twee grootste mogendheden dichter bij een conflict geraken.
In 1935 werd in New York City het 'Congress of American Writers' gehouden, twee jaar later gevolgd door nog een congres. Ze riepen 'de honderden dichters, romanschrijvers, dramaturgen, recensenten, schrijvers van korte verhalen en journalisten' op om de 'snelle afbrokkeling van het kapitalisme' en de dreiging van een nieuwe oorlog te bespreken. Het waren opwindende evenementen die, volgens een relaas, werden bijgewoond door 3.500 leden van het publiek, terwijl meer dan duizend mensen niet konden worden binnengelaten.

Arthur Miller, Myra Page, Lillian Hellman, Dashiell Hammett waarschuwden dat het fascisme in opkomst was, vaak versluierd, en dat de verantwoordelijkheid bij schrijvers en journalisten lag om zich hierover uit te spreken. Steunbetuigingen van Thomas Mann, John Steinbeck, Ernest Hemingway, C. Day Lewis, Upton Sinclair en Albert Einstein werden voorgelezen.

Journaliste en romanschrijfster Martha Gellhorn kwam op voor de dak- en werklozen, en 'voor een ieder die zich in de schaduw van een gewelddadige grootmacht bevindt.'

Martha, die een goede vriendin van mij werd, vertelde me later onder het genot van haar gebruikelijke glas Famous Grouse met spuitwater: 'De verantwoordelijkheid die ik als journalist voelde was immens. Ik was getuige geweest van het onrecht en het lijden dat de Depressie met zich mee had gebracht en ik wist, wij allen wisten dat, wat ons te wachten stond als de stiltes niet zouden worden doorbroken.'

Haar woorden weerklinken in de stiltes van vandaag: het zijn stiltes gevuld met een consensus van propaganda die bijna alles wat we lezen, zien en horen besmet. Ik zal u een voorbeeld geven:

Op 7 maart publiceerden de twee oudste kranten van Australië, de Sydney Morning Herald en The Age, verschillende pagina's over 'de dreiging' van China. Ze kleurden de Stille Oceaan rood. Chinese ogen waren krijgshaftig, in opmars en dreigend. Het Gele Gevaar stond op het punt naar beneden te vallen als door de zwaartekracht geteisterd.

Er werd geen logische reden gegeven voor een aanval van China op Australië. Een 'panel van deskundigen' presenteerde geen geloofwaardig bewijs: een van hen is een voormalig directeur van het Australian Strategic Policy Institute, een dekmantel voor het ministerie van Defensie in Canberra, het Pentagon in Washington, de regeringen van Groot-Brittannië, Japan en Taiwan en de westerse oorlogsindustrie.

'Beijing zou binnen drie jaar kunnen toeslaan,' waarschuwden ze. 'We zijn er niet klaar voor.' Er worden miljarden dollars uitgegeven aan Amerikaanse kernonderzeeërs, maar dat schijnt niet genoeg te zijn. 'Australië's vakantie uit de geschiedenis is voorbij': wat dat ook maar moge betekenen.

Er bestaat geen bedreiging voor Australië, geen enkele. Het verre 'geluksland' heeft geen vijanden, zeker niet China, zijn grootste handelspartner. Toch is het afkraken van China, waarbij gebruik wordt gemaakt van de lange Australische geschiedenis van racisme ten opzichte van Azië, een soort sport geworden voor de zelfbenoemde 'experts.' Wat vinden de Chinese Australiërs hiervan? Velen zijn verward en bevreesd.

De auteurs van dit bezopen staaltje van taalgebruik met dubbele betekenis en slaafsheid aan de Amerikaanse macht zijn Peter Hartcher en Matthew Knott. Volgens mij worden ze 'nationale veiligheidsverslaggevers' genoemd. Ik ken Hartcher nog van zijn door de Israëlische regering betaalde uitstapjes. De andere, Knott, is een spreekbuis voor de gevestigde orde in Canberra. Geen van beiden heeft ooit een oorlogsgebied, met zijn extreme menselijke vernedering en lijden, van dichtbij aanschouwd.

'Hoe heeft het zover kunnen komen?' zou Martha Gellhorn zeggen als ze hier nog zou zijn. 'Waar zijn in vredesnaam de stemmen die nee zeggen? Waar is het kameraadschap?'

De stemmen zijn te horen in de samizdat van deze website en andere. In de literatuur zijn mensen als John Steinbeck, Carson McCullers en George Orwell passé. Het postmodernisme zwaait nu de scepter. Het liberalisme heeft zijn politieke ladder opgetrokken. Australië, een ooit zo slaapverwekkende sociaaldemocratie, heeft een web van nieuwe wetten uitgevaardigd die geheimzinnige, autoritaire macht beschermen en het recht om te weten verhinderen. Klokkenluiders zijn vogelvrij verklaard en worden in het geheim berecht. Een bijzonder sinistere wet verbiedt 'buitenlandse inmenging' door mensen die voor buitenlandse bedrijven werken. Wat betekent dit?

Democratie is nu een fictie; er bestaat een almachtige zakelijke elite die is samengevoegd met de staat en de eisen van 'identiteit.' Amerikaanse admiraals worden door de Australische belastingbetaler duizenden dollars per dag betaald voor 'advies.' In het hele westen wordt onze politieke verbeelding gepacificeerd door PR en afgeleid door de intriges van corrupte, sjoemelende politici: een Johnson of een Trump of een Sleepy Joe of een Zelensky.

Geen enkel schrijverscongres in 2023 maakt zich druk over 'afbrokkelend kapitalisme' en de dodelijke provocaties van 'onze' leiders. De meest beruchte onder hen, Tony Blair, een prima facie crimineel krachtens de Neurenberg-norm, loopt vrij rond en is rijk. Julian Assange, die journalisten uitdaagde om te bewijzen dat hun lezers het recht hadden om te weten, zit al meer dan tien jaar opgesloten.

De opkomst van het fascisme in Europa is onomstreden. Oftewel 'neonazisme' of 'extreem nationalisme,' net zoals u wilt. In Oekraïne, de fascistische bijenkorf van het moderne Europa, leeft de cultus van Stepan Bandera weer op, de gepassioneerde antisemiet en massamoordenaar die de loftrompet stak over Hitlers 'Jodenpolitiek,' waarbij 1,5 miljoen Oekraïense Joden werden afgeslacht. 'We zullen jullie koppen aan Hitlers voeten leggen,' stond te lezen op een pamflet van Bandera dat gericht was aan Oekraïense Joden.

Vandaag de dag wordt Bandera in het westen van Oekraïne als held aanbeden en hebben de EU en de VS tientallen standbeelden van hem en zijn medefascisten betaald, ter vervanging van die van Russische culturele reuzen en anderen die Oekraïne bevrijdden van de oorspronkelijke nazi's.

In 2014 speelden neonazi's een sleutelrol in een door Amerika gefinancierde staatsgreep tegen de gekozen president, Viktor Janoekovitsj, die ervan beschuldigd werd 'pro-Moskou' te zijn. Het coupregime bestond onder andere uit prominente 'extreme nationalisten' -- nazi's in alles behalve naam.

In eerste instantie werd hierover uitvoerig door de BBC en de Europese en Amerikaanse media geschreven. In 2019 besteedde Time magazine aandacht aan de 'blanke supremacistische milities' die actief waren in Oekraïne. NBC News berichtte: 'Het naziprobleem van Oekraïne is reëel.' De verbranding van vakbondsleden in Odessa werd gefilmd en gedocumenteerd.

Onder aanvoering van het Azov-regiment, waarvan het insigne, de 'Wolfsangel,' berucht werd gemaakt door de Duitse SS, viel het Oekraïense leger de oostelijke, Russischtalige Donbas-regio binnen. Volgens de Verenigde Naties werden 14.000 mensen in het oosten vermoord. Zeven jaar later, toen de vredesconferenties van Minsk door het westen werden gesaboteerd, hetgeen door Angela Merkel werd toegegeven, viel het Rode Leger binnen.

Deze versie van de gebeurtenissen werd niet gerapporteerd in het westen. Als je het zelfs maar zegt, krijg je het verwijt een 'Poetin-apologeet' te zijn, ongeacht of de schrijver (zoals ik) de Russische invasie heeft veroordeeld. Begrip opbrengen voor de extreme provocatie die een door de Navo bewapend grensland, Oekraïne, hetzelfde grensland dat door Hitler werd binnengevallen, voor Moskou opleverde, is als een vervloeking.

Journalisten die naar de Donbas reisden, werd het zwijgen opgelegd of werden zelfs in hun eigen land opgejaagd. De Duitse journalist Patrik Baab verloor zijn baan, terwijl de bankrekening van een jonge Duitse freelance verslaggeefster, Alina Lipp, werd geblokkeerd.

In Groot-Brittannië staat het zwijgen van de liberale intelligentsia gelijk aan de stilte van intimidatie. Door de staat gesponsorde kwesties zoals Oekraïne en Israël moeten worden vermeden als je een baan op de universiteit of een aanstelling als docent wilt behouden. Wat Jeremy Corbyn in 2019 overkwam, herhaalt zich op universiteiten waar tegenstanders van het apartheidsregime van Israël terloops als antisemitisch worden afgeschilderd.

Professor David Miller, ironisch genoeg 's lands grootste autoriteit op het gebied van moderne propaganda, werd ontslagen door de Universiteit van Bristol omdat hij in het openbaar suggereerde dat de 'activa' van Israël in Groot-Brittannië en hun politieke lobby wereldwijd een onevenredige invloed uitoefenden - een feit waarvoor overvloedig bewijs voorhanden is.

De universiteit huurde een vooraanstaande raadsheer in om de zaak onafhankelijk te onderzoeken. In diens rapport werd Miller vrijgesproken van de 'belangrijke kwestie van academische vrijheid van meningsuiting' en de raadsheer oordeelde dat 'de opmerkingen van professor Miller geen onwettige meningsuiting vormden'. Toch ontsloeg de universiteit hem. De boodschap is duidelijk: wat voor wandaad Israël ook begaat, het land is onschendbaar en zijn critici moeten worden gestraft.

Een paar jaar geleden was Terry Eagleton, toentertijd hoogleraar Engelse literatuur aan de Universiteit van Manchester, van mening dat 'er voor het eerst in twee eeuwen geen eminente Britse dichter, toneelschrijver of romanschrijver bereid is om de fundamenten van de westerse manier van leven in twijfel te trekken.'

Er was geen Shelley die voor de armen sprak, geen Blake voor utopische dromen, geen Byron die de corruptie van de heersende klasse vervloekte, geen Thomas Carlyle en John Ruskin die de morele ramp van het kapitalisme onthulden. William Morris, Oscar Wilde, HG Wells, George Bernard Shaw hebben vandaag de dag geen equivalenten. Harold Pinter leefde toen nog, 'de laatste die zijn stem liet horen,' schreef Eagleton.

Waar kwam het postmodernisme - de afwijzing van werkelijke politiek en authentiek tegengeluid - vandaan? De publicatie in 1970 van de bestseller van Charles Reich, The Greening of America, biedt een aanwijzing. Amerika bevond zich destijds in een staat van beroering; Nixon zat in het Witte Huis en een burgerlijk verzet, bekend als 'de beweging,' was losgebarsten uit de marges van de samenleving te midden van een oorlog die bijna iedereen raakte. Samen met de burgerrechtenbeweging vormde het de ernstigste bedreiging voor de macht van Washington in een eeuw.

Op de omslag van Reichs boek stonden deze woorden: 'Er is een revolutie op komst. Die zal anders zijn dan revoluties uit het verleden. Het zal beginnen bij het individu.'

Op dat moment was ik correspondent in de Verenigde Staten en ik herinner me dat Reich, een jonge academicus uit Yale, van de ene op de andere dag tot goeroe werd verheven. De New Yorker had een sensationeel vervolg gegeven aan zijn boek met als boodschap dat de 'politieke actie en het vertellen van de waarheid' van de jaren zestig hadden gefaald en dat alleen 'cultuur en introspectie' de wereld zouden veranderen. Het voelde alsof het hippiedom de consumentenklasse opeiste. En in zekere zin was dat ook zo.

Binnen enkele jaren had de cultus van het 'ik-isme' het gevoel van veel mensen om samen te werken, van sociale rechtvaardigheid en internationalisme vrijwel overwonnen. Klasse, geslacht en ras werden gescheiden. Het persoonlijke was het politieke en de media waren de boodschap. Geld verdienen, was de boodschap.

De jaren van Ronald Reagan en Bill Clinton maakten een einde aan 'de beweging,' haar hoop en liederen. De politie was nu in open oorlog met zwarte mensen; Clintons beruchte sociale zekerheidswetten braken wereldrecords wat betreft het aantal voornamelijk zwarten dat in de gevangenis belandde.

Toen 9/11 plaatsvond, voltooide het verzinnen van nieuwe 'bedreigingen' aan 'Amerika's grens' (zoals het Project for a New American Century de wereld noemde) de politieke desoriëntatie van diegenen die 20 jaar eerder een felle oppositie zouden hebben gevormd.

Sindsdien is Amerika oorlog gaan voeren met de wereld. Volgens een grotendeels genegeerd rapport van de Physicians for Social Responsibility, Physicians for Global Survival en de Nobelprijswinnende International Physicians for the Prevention of Nuclear War, bedroeg het aantal doden in Amerika's 'oorlog tegen terreur' 'minstens' 1,3 miljoen in Afghanistan, Irak en Pakistan.

Dit cijfer omvat niet de doden van de door de VS geleide en aangewakkerde oorlogen in Jemen, Libië, Syrië, Somalië en daarbuiten. Het werkelijke cijfer, aldus het rapport, 'zou wel eens meer dan 2 miljoen kunnen zijn [of] ongeveer 10 keer hoger liggen dan het cijfer waarvan het publiek, experts en besluitvormers op de hoogte zijn en [dat wordt] gepropageerd door de media en grote NGO's.'

'Tenminste' een miljoen mensen werden gedood in Irak, zeggen de artsen, oftewel vijf procent van de bevolking.

De enorme omvang van dit geweld en lijden lijkt geen plaats te hebben in het westerse bewustzijn. 'Niemand weet hoeveel' klinkt het in de media. Blair en George W. Bush -- en Dick Cheny, Colin Powell, Donald Rumsfeld, Jack Straw, John Howard et al - liepen nooit gevaar om vervolgd te worden. Blair's propaganda maestro, Alistair Campbell, wordt gevierd als een 'media persoonlijkheid.'

In 2003 filmde ik een interview in Washington met Charles Lewis, de veelgeprezen onderzoeksjournalist. We bespraken de invasie van Irak een paar maanden eerder. Ik vroeg hem: 'Wat als de grondwettelijk meest vrije media ter wereld George W. Bush en Donald Rumsfeld serieus aan de tand hadden gevoeld en hun beweringen hadden onderzocht, in plaats van de verspreiding van wat uiteindelijk grove propaganda bleek te zijn?'

Hij antwoordde. 'Als wij journalisten ons werk hadden gedaan, is de kans heel groot dat we geen oorlog in Irak zouden zijn begonnen.'

Dezelfde vraag stelde ik aan Dan Rather, de beroemde presentator van CBS, die me hetzelfde antwoord gaf. David Rose van de Observer, die de 'dreiging' van Saddam Hoessein had gepromoot, en Rageh Omaar, destijds de Irak-correspondent van de BBC, gaven me hetzelfde antwoord. Rose's bewonderenswaardige berouw over het feit dat hij 'gedupeerd' was, sprak voor veel verslaggevers die de moed niet hadden om hiervoor uit te komen.

Hun boodschap is het herhalen waard. Als journalisten hun werk hadden gedaan, als ze de propaganda aan de kaak hadden gesteld en hadden onderzocht in plaats van deze te versterken, dan zouden een miljoen Iraakse mannen, vrouwen en kinderen vandaag misschien nog in leven zijn; miljoenen zouden misschien niet ontheemd zijn geraakt; de sektarische oorlog tussen soennieten en sjiieten zou misschien niet zijn ontbrand en Islamitische Staat zou misschien niet hebben bestaan.

Zet die waarheid af tegen de roofzuchtige oorlogen die sinds 1945 door de Verenigde Staten en hun 'bondgenoten' werden ontketend en de conclusie is adembenemend. Wordt dit ooit aangekaart op scholen voor journalistiek?

Vandaag de dag behoort oorlog door de media tot de kerntaken van de zogenaamde reguliere journalistiek, die doen denken aan wat een Neurenbergse aanklager in 1945 beschreef: "Vóór elke grote daad van agressie begonnen ze, met enkele uitzonderingen op grond van opportunisme, een perscampagne die berekend was om hun slachtoffers te verzwakken en het Duitse volk psychologisch voor te bereiden.... In het propagandasysteem... vormden de dagbladpers en de radio de belangrijkste wapens.'

Een van de hardnekkige stromingen binnen de Amerikaanse politiek is een cultisch extremisme dat het fascisme benadert. Hoewel Trump hiervan werd beschuldigd, maakte het Amerikaanse buitenlandse beleid tijdens de twee ambtstermijnen van Obama serieuze avances naar het fascisme. Hierover werd vrijwel nooit geschreven.

'Ik geloof vol overgave in het Amerikaanse exceptionalisme,' zei Obama, die een favoriet presidentieel tijdverdrijf, bombardementen, en doodseskaders die bekend staan als 'speciale operaties' uitbreidde zoals geen enkele andere president sinds de eerste Koude Oorlog had gedaan.

Volgens een onderzoek van de Council on Foreign Relations liet Obama in 2016 26.171 bommen vallen. Dat zijn 72 bommen per dag. Hij bombardeerde de armste mensen en mensen van kleur: in Afghanistan, Libië, Jemen, Somalië, Syrië, Irak, Pakistan.

Elke dinsdag - meldde de New York Times - selecteerde hij persoonlijk degenen die vermoord zouden worden door hellevuurraketten afgevuurd door drones. Bruiloften, begrafenissen, herders werden aangevallen, samen met degenen die de lichaamsdelen probeerden te verzamelen die het 'terroristische doelwit' versierden.

Lindsey Graham, een vooraanstaand Republikeins senator, schatte goedkeurend dat Obama's drones 4.700 mensen hadden vermoord. 'Soms worden onschuldige mensen getroffen en dat vind ik heel vervelend,' zei hij, 'maar we hebben een aantal zeer hooggeplaatste leden van Al Qaeda uitgeschakeld.'

In 2011 vertelde Obama de media dat de Libische president Muammar Kadhafi 'genocide' op zijn eigen volk aan het voorbereiden was. 'We wisten,' zei hij, 'dat als we nog een dag zouden wachten, Benghazi, een stad zo groot als Charlotte [North Carolina], het slachtoffer zou kunnen worden van een bloedbad dat in de hele regio zou nagalmen en het geweten van de wereld zou bezoedelen.'

Dit was een leugen. De enige 'dreiging' was de komende nederlaag van fanatieke islamisten door de Libische regeringstroepen. Met zijn plannen voor een heropleving van onafhankelijk pan-Afrikanisme, een Afrikaanse bank en Afrikaanse munt, allemaal gefinancierd door Libische olie, werd Kadhafi een vijand van het westerse kolonialisme op het continent waar Libië de op één na modernste staat was.

Het doel was om Khadafi's 'bedreiging' en zijn moderne staat te vernietigen. Gesteund door de VS, Groot-Brittannië en Frankrijk lanceerde de Navo 9.700 missies tegen Libië. 'Een derde daarvan was gericht op infrastructuur en burgerdoelen,' meldde de VN. Er werden uraniumkoppen gebruikt en de steden Misurata en Sirte werden gebombardeerd. Het Rode Kruis identificeerde massagraven en Unicef meldde dat 'de meeste [gedode] kinderen jonger dan tien jaar waren.'

Toen Hillary Clinton, Obama's minister van Buitenlandse Zaken, te horen kreeg dat Kadhafi gevangen was genomen door de opstandelingen en met een mes was verkracht, lachte ze en zei voor de camera: 'We kwamen, we zagen, hij stierf!'

Op 14 september 2016 rapporteerde de commissie Buitenlandse Zaken van het Lagerhuis in Londen de conclusie van een jaar lang onderzoek naar de NAVO-aanval op Libië, die werd beschreven als een 'reeks leugens' - waaronder het bloedbadverhaal van Benghazi.

De NAVO-bombardementen stortten Libië in een humanitaire ramp, waarbij duizenden mensen omkwamen en honderdduizenden mensen ontheemd raakten en waardoor Libië veranderde van het Afrikaanse land met de hoogste levensstandaard in een door oorlog verscheurde mislukte staat.

Onder Obama breidden de VS hun geheime 'special forces'-operaties uit naar 138 landen, oftewel 70 procent van de wereldbevolking. De eerste Afro-Amerikaanse president lanceerde wat neerkwam op een grootschalige invasie van Afrika.

Het US African Command (Africom) doet denken aan het gevecht om Afrika in de 19e eeuw en heeft sindsdien een netwerk van smekelingen opgebouwd onder collaborerende Afrikaanse regimes die staan te springen om Amerikaanse steekpenningen en wapens. De 'soldaat tot soldaat'-doctrine van Africom omvat Amerikaanse officieren op elk bevelsniveau, van generaal tot brevet adjudant. Alleen de helmen ontbreken.

Het is alsof de trotse bevrijdingsgeschiedenis van Afrika, van Patrice Lumumba tot Nelson Mandela, naar de vergetelheid is verbannen door de zwarte koloniale elite van een nieuwe blanke meester. De 'historische missie' van deze elite, waarschuwde de wetende Frantz Fanon, is het bevorderen van 'een welig tierend maar gecamoufleerd kapitalisme.'

In het jaar dat de Navo Libië binnenviel, 2011, kondigde Obama aan wat bekend werd als de 'draaipunt naar Azië-doctrine.' Bijna tweederde van de Amerikaanse zeestrijdkrachten zou worden overgeplaatst naar het Aziatisch-Pacifisch gebied om 'de dreiging van China het hoofd te bieden,' om met de woorden van zijn minister van Defensie te spreken.

Er was geen dreiging vanuit China; er was een dreiging vanuit de Verenigde Staten voor China; zo'n 400 Amerikaanse militaire bases vormden een boog langs de rand van China's industriële kerngebieden, die door een ambtenaar van het Pentagon goedkeurend werd omschreven als een 'strop.'

Tegelijkertijd plaatste Obama raketten in Oost-Europa die op Rusland waren gericht. Het was de zalig verklaarde ontvanger van de Nobelprijs voor de Vrede die de uitgaven aan kernkoppen verhoogde tot een hoger niveau dan welke Amerikaanse regering dan ook sinds de Koude Oorlog - nadat hij in 2009 in een emotionele toespraak in het centrum van Praag had beloofd 'de wereld van kernwapens te helpen verlossen.'

Obama en zijn regering wisten dondersgoed dat de coup die zijn assistent-staatssecretaris, Victoria Nuland, in 2014 moest plegen tegen de regering van Oekraïne, een Russische reactie zou uitlokken en waarschijnlijk tot oorlog zou leiden. En zo geschiedde.

Ik schrijf dit op 30 april, de gedenkdag van de laatste dag van de langste oorlog van de twintigste eeuw, in Vietnam, waarvan ik verslag heb gedaan. Ik was erg jong toen ik in Saigon aankwam en ik heb veel geleerd. Ik leerde het kenmerkende gedreun van de motoren van reusachtige B-52's herkennen, die hun lading van boven de wolken lieten vallen en niets en niemand spaarden; ik leerde niet weg te kijken wanneer ik een verkoolde boom zag versierd met menselijke delen; ik leerde vriendelijkheid te waarderen als nooit tevoren; ik leerde dat Joseph Heller gelijk had in zijn meesterlijke Catch-22: dat oorlog niet geschikt was voor verstandige mensen; en ik leerde over 'onze' propaganda.

Gedurende die gehele oorlog zei de propaganda dat een zegevierend Vietnam zijn communistische ziekte naar de rest van Azië zou verspreiden, waardoor het Grote Gele Gevaar in het noorden zou neerstrijken. Landen zouden vallen als 'dominostenen.'

Het Vietnam van Ho Chi Minh zegevierde en niets van het bovenstaande gebeurde. In plaats daarvan bloeide de Vietnamese beschaving op, opmerkelijk genoeg, ondanks de prijs die ze daarvoor betaalden: drie miljoen doden. Plus de verminkten, de misvormden, de verslaafden, de vergiftigden, de verlorenen.

Als de huidige propagandisten hun oorlog met China krijgen, zal dit nog maar een fractie inhouden van wat ons te wachten staat. Laat uw stem horen.

Zie: https://johnpilger.com/articles/there-is-a-war-coming-shrouded-in-propaganda-it-will-involve-us-speak-up