9/11-kapers
Ten minste twee 9/11-kapers waren gerekruteerd voor een gezamenlijke inlichtingenoperatie van de CIA en Saoedi-Arabië die op het hoogste niveau in de doofpot werd gestopt, zo blijkt uit een explosief nieuw gerechtelijk dossier.

Een onlangs vrijgegeven gerechtelijk dossier doet ernstige vragen rijzen over de relatie tussen Alec Station, een CIA-eenheid die werd opgericht om Al Qaida-leider Osama bin Laden en zijn medewerkers op te sporen, en twee 9/11-kapers in de aanloop naar de aanslagen, die in de hoogste gelederen van de FBI in de doofpot werd gestopt.

Het dossier dat in handen kwam van SpyTalk, bevat een verklaring van 21 pagina's van Don Canestraro, een hoofdrechercheur voor het Amerikaanse Office of Military Commissions, het juridische orgaan dat toezicht houdt op de zaken van 9/11-verdachten. Het geeft een samenvatting van vertrouwelijke openbaarmakingen tijdens het onderzoek aan de zijde van de overheid, alsook privégesprekken die hij voerde met anonieme hooggeplaatste CIA- en FBI-medewerkers. Veel agenten die met Canestraro spraken, gaven leiding aan Operatie Encore, het afgebroken, langlopende onderzoek van de FBI naar banden tussen de Saoedische regering en de 9/11-aanslag.

Ondanks meerdere langdurige interviews met een reeks van getuigen, waarbij honderden pagina's aan bewijsmateriaal werd geproduceerd, een formeel onderzoek naar verschillende Saoedische ambtenaren, alsmede de aanstelling van een onderzoeksjury inzake een door Riyad geleid maar in de VS gevestigd ondersteuningsnetwerk voor de kapers, werd Operatie Encore in 2016 abrupt beëindigd. Dit was naar verluidt te wijten aan een ingewikkelde bureaucratische interne FBI-ruzie over onderzoeksmethoden.

Toen het oorspronkelijk in 2021 werd vrijgegeven op de openbare rol van de Office of Military Commissions, was elk onderdeel van het document geredigeerd, behalve een "ongerubriceerde" vermelding. Gezien de explosieve inhoud is het niet moeilijk te begrijpen waarom: zoals Canestraro's onderzoek concludeerde, waren ten minste twee 9/11-kapers bewust of onbewust gerekruteerd voor een gezamenlijke CIA-Saoedische inlichtingenoperatie, die mogelijk was misgelopen.

Een '50% kans' op betrokkenheid van Saoedie-Arabië

In 1996 werd Alec Station opgericht onder toezicht van de CIA. Het initiatief zou bestaan uit een gezamenlijk onderzoek met de FBI. FBI-agenten die aan de eenheid waren toegewezen, ontdekten echter al snel dat het hen verboden was informatie door te geven aan het hoofdkantoor van de FBI zonder toestemming van de CIA, en dat zij daarvoor strenge straffen riskeerden. Pogingen om informatie te delen met de gelijkwaardige eenheid van de FBI - de I-49-eenheid in New York - werden herhaaldelijk geblokkeerd.

Eind 1999, terwijl "het systeem op rood stond" in verband met een op handen zijnde grootschalige terreuraanslag van Al Qaeda in de VS, hielden de CIA en de NSA een "operationeel kader" binnen een Al Qaeda-cel, waartoe ook de Saoediërs Nawaf al-Hazmi en Khalid al-Mihdhar behoorden, nauwlettend in de gaten. Het tweetal zou vlucht 77 van American Airlines kapen, die zich op 11 september in het Pentagon boorde.

Al-Hazmi en al-Midhar waren aanwezig op een Al Qaeda-top, die tussen 5 en 8 januari 2000 plaatsvond in Kuala Lumpur, Maleisië. De bijeenkomst werd in het geheim gefotografeerd en op video opgenomen door de plaatselijke autoriteiten op verzoek van Alec Station, hoewel er blijkbaar geen geluid was opgenomen. Mihdhar reisde via Dubai, waar CIA-agenten inbraken in zijn hotelkamer en fotokopieën maakten van zijn paspoort. Daaruit bleek dat hij over een meervoudig visum voor de VS beschikte.

Uit een gelijktijdige interne CIA-kabel blijkt dat deze informatie onmiddellijk aan de FBI werd doorgegeven "voor verder onderzoek." In werkelijkheid verzuimde Alec Station niet alleen om de FBI te informeren over Mihdhar's Amerikaanse visum, maar verbood ook uitdrukkelijk twee FBI-agenten die aan de eenheid waren toegewezen om dat te doen.

"[Ik zei] 'we moeten de FBI hierover vertellen. Deze gasten zijn overduidelijk slecht...we moeten het de FBI vertellen. En toen zei [de CIA] tegen mij, 'nee, dit is geen FBI-zaak, het valt niet onder de jurisdictie van de FBI,'" beweerde Mark Rossini, een van de FBI-agenten in kwestie. "Als we de telefoon hadden gepakt en de FBI hadden gebeld, zou ik de wet hebben overtreden. Ik...zou die dag uit het gebouw zijn verwijderd. Mijn bevoegdheden zouden zijn opgeschort en ik zou eruit liggen."

Op 15 januari kwamen Hazmi en Mihdhar de VS binnen via Los Angeles International Airport, enkele weken na het verijdelde millenniumcomplot. Omar al-Bayoumi, een "spookwerknemer" van de Saoedische regering, trof hen meteen in een restaurant op de luchthaven. Na een kort gesprek hielp Bayoumi hen een flat te vinden in de buurt van zijn eigen flat in San Diego, hij zette zijn handtekening onder hun huurcontract, regelde bankrekeningen en schonk 1500 dollar voor hun huur. De drie zouden nog meerdere contacten met elkaar onderhouden.

In interviews met rechercheurs van Operation Encore jaren later, beweerde Bayoumi dat zijn ontmoeting met de twee mogelijke kapers louter toeval was. Zijn buitengewoon praktische en financiële steun was volgens hem gewoon liefdadigheid, ingegeven door sympathie voor het tweetal, dat nauwelijks Engels sprak en onbekend was met de westerse cultuur.

De FBI was het daar niet mee eens en concludeerde dat Bayoumi een Saoedische spion was, die een aantal Al Qaeda-agenten in de VS aanstuurde. Zij waren ook van mening dat er een "50% kans" bestond dat hij - en daarmee Riyad - gedetailleerde voorkennis had van de aanslagen van 11 september.

Deze opmerkelijke bevinding werd pas twintig jaar later openbaar gemaakt, toen een gedeelte van Operation Encore-documenten op last van de regering Biden werd vrijgegeven, hetgeen volledig werd genegeerd door de reguliere media. Uit Don Canestraro's verklaring blijkt nu dat FBI-rechercheurs nog verder gingen in hun beoordelingen.

Een special agent van de FBI, die in het document "CS-3" wordt genoemd, verklaarde dat Bayoumi's contact met de kapers en de steun daarna "gebeurde in opdracht van de CIA via de Saoedische inlichtingendienst." Het expliciete doel van Alec Station was om "Al-Hazmi en Al-Mihdhar te rekruteren middels een liaison-relatie," met hulp van Riyads Directoraat Algemene Inlichtingendienst.

Een hoogst 'ongewone' CIA-eenheid

De formele opdracht van Alec Station bestond uit het opsporen van Bin Laden, "inlichtingen over hem te verzamelen, operaties tegen hem uit te voeren, zijn financiën te verstoren en beleidsmakers te waarschuwen voor zijn activiteiten en bedoelingen." Deze activiteiten zouden uiteraard de aanwerving van informanten binnen Al Qaeda met zich meebrengen.

Niettemin was het, zoals verschillende hooggeplaatste bronnen Canestraro vertelden, uiterst "ongebruikelijk" dat een dergelijke eenheid betrokken was bij het verzamelen van inlichtingen en het rekruteren van informanten. De in de VS gevestigde eenheid werd geleid door CIA-analisten, die gewoonlijk geen informanten aansturen. Wettelijk gezien zijn dat soort werkzaamheden uitsluitend voorbehouden aan zaakofficieren die "getraind zijn in geheime operaties" en in het buitenland gevestigd zijn.

"CS-10," een CIA-zaakofficier binnen Alec Station, sloot zich aan bij de stelling dat Hazmi en Mihdhar met de CIA verbonden waren door Bayoumi en was verbijsterd dat de eenheid überhaupt de opdracht had gekregen om Al Qaeda te infiltreren. Zij dachten dat het "bijna onmogelijk zou zijn...om informanten binnen de groep aan te werven," aangezien het "virtuele" station gevestigd was in een kelder in Langley, "enkele duizenden kilometers verwijderd van de landen waar Al Qaeda vermoedelijk opereerde."

"CS-10" getuigde voorts dat hij "andere ongewone activiteiten" bij Alec Station had waargenomen. Analisten binnen de eenheid "zouden operaties toewijzen aan zaakofficieren in het veld door deze officieren kabels te sturen waarin hen werd opgedragen een specifieke taak uit te voeren," hetgeen "een schending van de CIA-procedures" inhield. Analisten "hadden normaal gesproken niet de bevoegdheid om een zaakofficier iets te laten doen."

"CS-11," een CIA-operatiespecialist die voor de aanslagen van 11 september bij Alec Station was gestationeerd, zei eveneens dat hij "activiteiten had waargenomen die buiten de gebruikelijke CIA-procedures leken te vallen." Analisten binnen de eenheid "hielden zich meestal wat afzijdig en spraken niet vaak" met anderen. Wanneer ze met elkaar communiceerden middels interne kabels, gebruikten ze ook operationele pseudoniemen, hetgeen "CS-11" als eigenaardig omschreef, aangezien ze niet undercover werkzaam waren "en hun dienstverband bij de CIA niet als geheime informatie bestempeld werd.

De ongebruikelijke operationele cultuur van de eenheid kan enkele van de vreemde beslissingen verklaren die in deze periode ten aanzien van Al Qaeda-informanten werden genomen. Begin 1998, tijdens een CIA-missie om een ingang te krijgen in de Londense Islamitische kringen, ontving een gezamenlijke FBI/CIA-informant, Aukai Collins, een verbluffend aanbod: Bin Laden wilde dat hij naar Afghanistan ging zodat ze elkaar konden ontmoeten.

Collins speelde het verzoek door aan zijn superieuren. Terwijl de FBI voorstander was van infiltratie in Al Qaeda's basis, wees zijn CIA-begeleider de idee van de hand met de woorden: "De VS zouden nooit toestaan dat een Amerikaanse agent undercover Bin Ladens tentenkampen binnen zou gaan."

Op vergelijkbare wijze kwamen in juni 2001 CIA- en FBI-analisten van Alec Station bijeen met hoge functionarissen van de FBI, waaronder vertegenwoordigers van de FBI's eigen Al Qaeda-eenheid. De CIA deelde drie foto's van personen die 18 maanden eerder de bijeenkomst in Kuala Lumpur bijwoonden, waaronder Hazmi en Mihdhar. Maar, zoals een antiterreuragent van de FBI met de codenaam "CS-15" zich herinnerde, werden de data van de foto's en belangrijke details over de afgebeelde figuren niet onthuld. In plaats daarvan vroegen de analisten alleen of de FBI "de identiteit kende van de personen op de foto's."

Een andere aanwezige FBl-ambtenaar, "CS-12," geeft een nog vernietigender verslag. De analisten van Alec Station gaven niet alleen geen biografische informatie, maar impliceerden ten onrechte dat een van de personen Fahd Al-Quso zou kunnen zijn, een verdachte van de bomaanslag op de USS Cole. Bovendien wilden ze geen enkele vraag over de foto's beantwoorden. Niettemin werd bevestigd dat er geen systeem bestond om de FBI te waarschuwen als een van de drie de VS zou binnenkomen - een "standaard onderzoekstechniek" voor verdachten van terrorisme.

Aangezien Hazmi en Mihdhar tegelijkertijd in een of andere hoedanigheid voor Alec Station leken te werken, kan de ontmoeting van juni 2001 een dangle zijn geweest. De vraag of de FBI wist wie hun contactpersonen waren, had geen inlichtingenwaarde, afgezien van de vaststelling of het antiterreurteam van de FBI op de hoogte was van hun identiteit, uiterlijk en aanwezigheid in de VS.


Commentaar: Noot van Vertaler: Onder 'dangle' wordt verstaan: Een agent van een inlichtingendienst of -groep die doet alsof hij wil overlopen of zich bij een andere inlichtingendienst of -groep wil aansluiten.


Nogal een doofpot

Een andere bron van Canestraro, een voormalig FBI-agent die bekend stond onder de naam "CS-23," getuigde dat na 9/11 zowel het FBI-hoofdkwartier als het veldkantoor in San Diego spoedig op de hoogte werden gesteld van "Bayoumi's banden met de Saoedische inlichtingendienst en vervolgens van het bestaan van de CIA-operatie om Hazmi en Mihdhar te rekruteren."

Echter, "senior FBI-functionarissen verhinderden onderzoek" naar deze zaken. "CS-23" beweerde verder dat FBI-agenten die getuigden voor het gezamenlijk onderzoek naar 9/11 "geïnstrueerd werden om niet de volledige omvang van Saoedische betrokkenheid bij Al-Qaeda te onthullen."

De Amerikaanse inlichtingengemeenschap zou alle reden hebben gehad om Riyad te beschermen tegen onderzoek en consequenties voor Riyads rol in de aanslagen van 11 september, aangezien het destijds een van de meest trouwe bondgenoten was. Maar de FBI's gretigheid om mee te werken aan Alec Stations verdoezeling kan zijn ingegeven door eigenbelang, omdat een van hen nauw betrokken was bij de inspanningen van de eenheid om Hazmi en Mihdhar te rekruteren en hun aanwezigheid in de VS te verbergen voor de relevante autoriteiten.

"CS-12," die de bijeenkomst van juni 2001 met Alec Station bijwoonde, vertelde Canestraro dat zij gedurende die zomer "druk bleven uitoefenen op het FBI-hoofdkwartier voor meer informatie over de personen op de foto's." Op 23 augustus stuitten ze op een "elektronische mededeling" van het FBI-hoofdkwartier, waarin Hazmi en Mihdhar werden geïdentificeerd en waarin stond dat ze zich in de VS bevonden.

"CS-12" nam toen contact op met de FBI-analist binnen Alec Station die de communicatie had opgesteld. Het gesprek raakte al spoedig "verhit," waarbij de analist hen beval de memo "onmiddellijk" te verwijderen, omdat zij niet gemachtigd waren deze te bekijken. De FBI-analist in kwestie was Dina Corsi.

De volgende dag, tijdens een telefonische vergadering tussen "CS-12," Corsi en het hoofd van de Bin Laden-eenheid van de FBI, vertelden "functionarissen op het hoofdkwartier van de FBI" expliciet aan "CS-12" om "zich terug te trekken" en "niet langer te zoeken" naar Mihdhar omdat de FBI voornemens was een "inlichtingenonderzoek" naar hem in te stellen. De volgende dag stuurde "CS-12" een e-mail naar Corsi, waarin hij onomwonden stelde dat "iemand zal sterven," tenzij Mihdhar strafrechtelijk zou worden vervolgd.

Het was zeker geen toeval dat twee dagen later, op 26 augustus, Alec Station eindelijk de FBI informeerde dat Hazmi en Mihdhar in de VS waren. Tegen die tijd was het duo bezig met de laatste fase van de voorbereidingen voor de ophanden zijnde aanslagen. Als er een strafrechtelijk onderzoek was ingesteld, hadden ze gestopt kunnen worden. In plaats daarvan werd, zoals voorzien door de ambtenaren die in contact stonden met "CS-12," een inlichtingenonderzoek ingesteld dat elke zoekactie belemmerde.

In de dagen direct na de 9/11-aanslagen namen "CS-12" en andere New Yorkse FBI-agenten deel aan een telefonische vergadering met het hoofdkantoor van de FBI. Tijdens het gesprek hoorden ze dat Hazmi en Mihdhar op de passagierslijst van vlucht 77 stonden. Een analist die aan het gesprek deelnam checkte de namen van de twee in "commerciële gegevensbestanden" en vond hen en hun huisadres in de lokale telefoongids van San Diego. Het bleek dat ze samengewoond hadden met een FBI-informant.

"CS-12" nam weldra contact op met Corsi "betreffende informatie over de kapers." Als reactie gaf ze een foto van dezelfde bewakingsoperatie die ook de drie foto's had opgeleverd die gepresenteerd werden tijdens de bespreking tussen Alec Station en FBI-agenten in juni 2001; daar stond Walid bin Attash op, een hoofdverdachte in verband met Al Qaeda's bomaanslagen op de Amerikaanse ambassade in Oost-Afrika in 1998 en de aanval op de USS Cole.

Corsi kon niet verklaren waarom de foto niet eerder aan FBI-agenten was getoond. Als dat wel was gebeurd, zouden zij volgens "CS-12" Hazmi en Mihdhar "onmiddellijk in verband hebben gebracht" met bin Attash, hetgeen "een verschuiving zou hebben veroorzaakt van een op inlichtingen gebaseerd onderzoek naar een strafrechtelijk onderzoek." Het FBI-kantoor in New York had dan "alle middelen" kunnen inzetten om de kapers te vinden vóór de noodlottige dag van 11 september 2001.

De Alec Station-agenten falen opwaarts

De onvermoeibare pogingen van Alec Station om zijn Al Qaeda-informanten te beschermen, roept de vraag op of Hazmi en Mihdhar, en mogelijk andere kapers, in feite op de dag van 9/11 voor de CIA werkzaam waren.

De ware motieven achter de tegenwerking van de CIA zullen wel nooit bekend worden. Maar het lijkt overduidelijk dat Alec Station niet wilde dat de FBI op de hoogte was of zich met zijn geheime inlichtingenoperatie zou bemoeien. Als de rekrutering van Hazmi en Mihdhar door de eenheid puur gericht was op het verzamelen van informatie in plaats van operationele aansturing, dan is het onbegrijpelijk dat de FBI hier niet van op de hoogte was en in plaats daarvan op een actieve wijze op het verkeerde been werd gezet.

Verschillende door Canestraro geraadpleegde FBI-bronnen suggereerden dat de wanhoop van de CIA om te infiltreren in Al Qaeda, de CIA ertoe aangezet had om Alec Station de bevoegdheid te geven om informanten te rekruteren. Maar als dit werkelijk het geval zou zijn, waarom weigerde Langley dan de kans om Aukai Collins - een bewezen undercover infiltrant die in verschillende Islamitische bendes was geïnfiltreerd - naar Bin Ladens netwerk in Afghanistan te sturen?

Een alternatieve verklaring is dat Alec Station, een machtig losgeslagen CIA-team dat aan niets en niemand verantwoording verschuldigd was, probeerde te infiltreren in de terreurgroep voor zijn eigen sinistere doeleinden, zonder de toestemming en het toezicht dat door Langley doorgaans wordt vereist in dergelijke omstandigheden. Aangezien Collins een gezamenlijke informatiebron was die met de FBI werd gedeeld, kon hij niet vertrouwd worden om deel te nemen aan zo'n sensitieve zwarte operatie.

Geen enkel lid van Alec Station werd op enigerlei wijze gestraft voor de vermeende "inlichtingenfouten" die 9/11 mogelijk maakten. In feite werden ze beloond. Richard Blee, de chef van de eenheid ten tijde van de aanslagen, alsmede zijn opvolger Alfreda Frances Bikowsky, werden beiden lid van de operationele divisie van de CIA en ontwikkelden zich tot zeer invloedrijke figuren in de zogenaamde oorlog tegen het terrorisme. Corsi werd op haar beurt bij de FBI gepromoveerd, en schopte het uiteindelijk tot adjunct-directeur inlichtingen.

In een perverse wending van het verhaal, bleek uit het rapport van de Inlichtingencommissie van de Senaat over het martelprogramma van de CIA dat Bikowsky een sleutelrol had gespeeld in de geheime operaties van de dienst èn een van hun belangrijkste publieke verdedigers was. Het wordt steeds duidelijker dat het programma specifiek gericht was op het afnemen van valse verklaringen van verdachten om de Amerikaanse oorlog tegen het terrorisme te rechtvaardigen en uit te breiden.

Het inzicht van de bevolking in de aanslagen van 11 september berust grotendeels op getuigenissen van slachtoffers van CIA-martelingen onder de meest extreme druk die men zich maar kan voorstellen. En Bikowsky, een veteraan van Alec Station die minstens twee potentiële 9/11-kapers beschermde, had de leiding over de ondervraging van de vermeende daders van de aanslagen.

De ervaren undercoveragent van de FBI, Aukai Collins, besloot zijn memoires met een huiveringwekkende overweging, die alleen maar versterkt werd door Don Canestraro's verklaring:

"Ik stond zeer wantrouwig tegenover het feit dat Bin Ladens naam letterlijk uren na de aanval werd genoemd... Ik werd erg sceptisch over alles wat iemand zei over wat er was gebeurd, of wie het had gedaan. Ik dacht terug aan toen ik nog voor hen werkte en we de kans hadden om Bin Ladens kamp binnen te dringen. Er klopte gewoon iets niet... Tot op de dag van vandaag weet ik niet wie er achter 11 september zat, ik kan er zelfs niet naar raden... Ooit zal de waarheid zich openbaren en ik heb het gevoel dat de mensen niet blij zullen zijn met wat ze gaan horen."
Kit Klarenberg is een onderzoeksjournalist die de rol onderzoekt van inlichtingendiensten bij de vorming van politiek en opvattingen.
Zie: https://thegrayzone.com/2023/04/18/9-11-hijackers-cia-recruits/